This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling
hoofdstuk 2 §1 t/m 4
Slide 1 - Slide
Uit welke machten bestaat de trias politica?
Slide 2 - Open question
Wat hoort NIET bij de vier kenmerken van de rechtsstaat?
A
Grondrechten
B
onschuldpresumtie
C
machtenscheiding
D
onafhankelijke rechtspraak
Slide 3 - Quiz
Wat bedoelen we met 'geweldsmonopolie'?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Slide
Uit welke 2 onderdelen bestaat het legaliteitsbeginsel?
Alles wat de overheid doet, moet gebaseerd zijn op de wet
je bent pas onschuldig als het bewezen is
iets is legaal als niet in de wet staat dat het gedrag stafbaar is
Alleen de overheid mag geweld gebruiken
Slide 6 - Drag question
Wat is het dilemma van de rechtsstaat?
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
EK neemt voorstel aan met gewone meerderheid van stemmen
verkiezingen!
tweede kamerverkiezingen
TK neemt voorstel aan met twee derde meerderheid
EK neemt voorstel aan met twee derde meerderheid
Slide 9 - Drag question
Noem twee verschillende rechtsbronnen
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Welke twee informele machten kan je bij de trias politica voegen?
Slide 12 - Slide
Welke twee informele machten kan je bij de trias politica voegen?
Slide 13 - Open question
Hoe verloopt een rechtszaak?
de rechter opent de zaak, controleert de persoonsgegevens van de verdachte en wijst hem op zijn rechten, zoals het zwijgrecht
de officier van justitie leest de tenlastelegging voor. hierin staat van welke delicten de verdachte wordt verdacht
tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan de rechter vragen stellen aan de verdachte. ook de officier van justitie stelt vragen waar de verdachte of zijn advocaat op mogen antwoorden. ze zijn dit niet verplicht
daarna komt de officier van justitie met een strafeis. dit heet het requisitoir
de advocaat houdt een pleidooi waarin hij opkomt voor de belangen van de verdachte. de advocaat houdt tevens in de gaten of iedereen zich aan de procedure-eisen houdt.
de verdachte heeft het recht op het laatste woord. de verdachte hoeft hier geen gebruik va te maken