This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Herhalingsles werkwoorden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
DE INFINITIEF VAN EEN WERKWOORD
Slide 3 - Slide
Wat is de infinitief van ... ? leest
Slide 4 - Open question
Wat is de infinitief van ... ? voetbal
Slide 5 - Open question
Wat is de infinitief van ... ? schrijf
Slide 6 - Open question
Wat is de infinitief van het werkwoord 'knipt' ?
A
knipen
B
knippen
C
knip
D
knipt
Slide 7 - Quiz
DE STAM VAN EEN WERKWOORD
Slide 8 - Slide
Wat is de stam van ... ? studeren
Slide 9 - Open question
Wat is de stam van ... ? geven
Slide 10 - Open question
Wat is de stam van ... ? liggen
Slide 11 - Open question
Sleep de stam naar de juiste infinitief.
helpen
mediteren
praten
praat
mediteer
help
Slide 12 - Drag question
DE TIJD VAN EEN WERKWOORD
Slide 13 - Slide
In welke tijd staat dit werkwoord? studeren
Slide 14 - Open question
In welke tijd staat dit werkwoord? oefende
Slide 15 - Open question
In welke tijd staat dit werkwoord? startte
Slide 16 - Open question
In welke tijd staat dit werkwoord? vliegen
Slide 17 - Open question
Sleep de werkwoorden naar de juiste tijd.
tegenwoordige tijd
verleden tijd
zitten
knipte
belde
kijken
praatte
Slide 18 - Drag question
GEEN KLANKVERANDERING
Slide 19 - Slide
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd. wij bedanken
Slide 20 - Open question
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: hij verwacht
Slide 21 - Open question
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: het regent
Slide 22 - Open question
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: zij landen
Slide 23 - Open question
Wat is de verleden tijd van 'wij huppelen'.
A
huppelde
B
huppelden
C
huppelten
D
huppel
Slide 24 - Quiz
KLANKVERANDERING
Slide 25 - Slide
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: de meisjes drinken
Slide 26 - Open question
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: de jongens snijden
Slide 27 - Open question
Zet de onderstaande werkwoorden in de verleden tijd: de blaadjes vallen
Slide 28 - Open question
ALLES DOOR ELKAAR
Slide 29 - Slide
Vul de zinnen in (persoonsvorm in de verleden tijd) Wij (slapen) tijdens de les. Mama (fietsen) in het midden van de rijbaan. Hij (verplichten) ons om binnen te blijven.
Slide 30 - Open question
Geef de juiste persoonsvorm in de VT:
Hij ....................... (huilen) omdat de meester ziek is.
Slide 31 - Open question
Geef de juiste persoonsvorm in de VT:
Jij ............................... (komen) te laat de klas binnen.