Opdracht drama les 1 zinsdelen

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
-Lezen.
-Zinsdelen vinden.
-Opdrachten maken. 
-Opdrachten nakijken. 

Slide 2 - Slide

Lesdoel
-Ik heb gelezen in mijn boek. 
-Ik weet hoe ik zinsdelen kan vinden. 

Slide 3 - Slide

timer
15:00

Slide 4 - Slide

Lesprogramma
-Lezen.
-Zinsdelen vinden.
-Opdrachten maken. 
-Opdrachten nakijken. 

Slide 5 - Slide

Opdracht: Pak je pen en probeer hem uit elkaar te halen. 
Oftewel te ontleden. 

Slide 6 - Slide

Ziet je pen er nu zo uit? 

Slide 7 - Slide

Opdracht: Zet je pen weer in elkaar. 

Slide 8 - Slide

WAT IS ONTLEDEN?

Ontleden betekent dat je iets uit elkaar haalt en in logische stukjes verdeelt.

Daarna geef je aan ieder stukje een naam (een functie).

In een les biologie leer je bijvoorbeeld dieren te ontleden: kop, lijf, poten, staart. Ieder deel van een lijf heeft een functie. Vaak kunnen ze niet zonder elkaar.

Een zin kan je ook uit elkaar halen en verdelen in (puzzel)stukjes. Ieder stukje heeft zijn eigen functie. De stukken hebben elkaar nodig om een logische zin te vormen.





Slide 9 - Slide

Waarom leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 10 - Slide

Een zin is een puzzel, die je in elkaar kan zetten en uit elkaar kan halen (ontleden).

Slide 11 - Slide

De basis van een zin is het werkwoord (de handeling).
          Ik                   ontleed           een zin.

Slide 12 - Slide

Het werkwoord dat verandert als we de tijd of het aantal veranderen, noemen we de persoonsvorm. 
          Ik                         ontleedde           een zin.
Wij                ontleden                een zin. 

Slide 13 - Slide

Persoonsvorm
We weten nu dat ontleden de persoonsvorm is. 
Ik ontleed een zin. 



Slide 14 - Slide

Onderwerp
Ik ontleed een zin. 
Er is iemand die de zin ontleed en dat ben ik. 
Ik is het onderwerp. Het onderwerp kan je van aantal veranderen, de persoonsvorm verandert dan mee. 
Wij ontleden een zin. 


Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp
Ik ontleed een zin. 
Ik ontleed iets, namelijk een zin. 
Een zin is het lijdend voorwerp.

         Ik /                        ontleed /              een zin. 
Onderwerp/ persoonsvorm / lijdend voorwerp


Slide 16 - Slide

Opdracht: Zinsdelen vinden
Hoe? 

Een aantal leerlingen krijgen een puzzelstuk (zinsdeel) en gaan voor het bord staan met de tekst van het puzzelstuk gericht naar de klas. 
De leerlingen die geen puzzelstuk hebben, helpen om zoveel mogelijk zinnen te maken door de puzzelstukken te verplaatsen. (Jan wil jij rechts van Piet gaan staan? )

Slide 17 - Slide

Wat is jullie opgevallen? 

Slide 18 - Slide

Wat is jullie opgevallen? 
-De persoonsvorm is steeds het tweede zinsdeel, behalve als de zin een vraagzin is. 
-Voor een persoonsvorm kan één zinsdeel staan. 
-Alle woorden die voor een persoonsvorm staan, vormen een zinsdeel. 

Slide 19 - Slide

Persoonsvorm
We weten nu dat ontleden de persoonsvorm is. 
Ik ontleed een zin. 

Als ik wil ontdekken wat de andere zinsdelen zijn, kan ik kijken of ik een woord voor de persoonsvorm kan plaatsen. 
Ik ontleed een zin. Ik is een zinsdeel. 
Een zin ontleed ik. Een zin is een zinsdeel. 

Slide 20 - Slide

Lesprogramma
-Lezen.
-Zinsdelen vinden.
-Opdrachten maken. 
-Opdrachten nakijken. 

Slide 21 - Slide

Opdracht:
-Hoofdstuk 1: Grammatica; Zinnen en zinsdelen.
Opdracht 1 t/m 4. 

-Als je klaar bent, pak je het nakijkvel.
-Als je klaar bent met nakijken, pak je je boek. 

Slide 22 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de persoon te zoeken.
B
Door de zin in een andere tijd te zetten.
C
Door het aantal te veranderen.

Slide 23 - Quiz

Hoeveel zinsdelen staan er voor de persoonsvorm?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Ik zet altijd mijn fiets in het fietsenrek.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik zet altijd mijn fiets in het fietsenrek.
A
ik
B
zet
C
mijn fiets
D
in het fietsenrek

Slide 26 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Ik zet altijd mijn fiets in het fietsenrek.
A
ik
B
zet
C
mijn fiets
D
in het fietsenrek

Slide 27 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik zet altijd mijn fiets in het fietsenrek.
A
ik
B
zet
C
mijn fiets
D
in het fietsenrek

Slide 28 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

De gemeente wil over twee weken de oude eik kappen.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 29 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

De gemeente wil over twee weken de oude eik kappen.
A
De gemeente
B
wil
C
de oude eik
D
kappen

Slide 30 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

De gemeente wil over twee weken de oude eik kappen.
A
De gemeente
B
wil
C
de oude eik
D
kappen

Slide 31 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

De gemeente wil over twee weken de oude eik kappen.
A
De gemeente
B
wil
C
de oude eik
D
kappen

Slide 32 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?
Gisteravond speelden Peter en Jos na het eten een potje tennis.
A
3
B
4
C
5
D
7

Slide 33 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Gisteravond speelden Peter en Jos na het eten een potje tennis.
A
Gisteravond
B
speelden
C
Peter en Jos
D
een potje tennis

Slide 34 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Gisteravond speelden Peter en Jos na het eten een potje tennis.
A
Gisteravond
B
speelden
C
Peter en Jos
D
een potje tennis

Slide 35 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Gisteravond speelden Peter en Jos na het eten een potje tennis.
A
Gisteravond
B
speelden
C
Peter en Jos
D
een potje tennis

Slide 36 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Gisteravond speelden Peter en Jos na het eten een potje tennis.
A
Gisteravond
B
speelden
C
Peter en Jos
D
een potje tennis

Slide 37 - Quiz

Lesdoel
-Ik heb gelezen in mijn boek. 
-Ik weet hoe ik zinsdelen kan vinden. 

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide