Afsluiten H4-7

1 / 40
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoogtepunten van H4 t/m H7

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De mol als kruispunt

Slide 4 - Slide

Tabel 7: constanten en grootheden
Tabel 98: molaire massa's van stoffen
Tabel 99: molaire massa van atomen
Handige tabellen bij rekenen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Bereken: 400,8 gram calcium komt overeen met:
A
10 mol calcium
B
1,0 mol calcium
C
10 mol kalium
D
1,0 mol kalium

Slide 7 - Quiz

Rekenen aan reacties
  1. Geef de reactievergelijking (kloppend!).
  2. Bereken het aantal mol van stof A.
  3. Bereken het aantal mol van stof B m.b.v. de molverhouding.
  4. Reken het aantal mol van stof B om naar het gevraagde (in het juiste aantal significante cijfers).

Alleen deeltjes reageren met elkaar.

 

Slide 8 - Slide

2 Fe + 3 Cl2 → 2 FeCl3
molverhouding 2:3:2
50gr. FeCl3 (162,2 gram per mol) = 0,3 mol
0,3 mol Fe (55,85 gram/mol) = 17,2 gram

Slide 9 - Slide

Hoeveel gram ijzer is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met chloor (T=273 K, p=p0)? Geef je antwoord in 1 cijfer achter de komma

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Een waterstofbrug (H-brug)

het H atoom van een −OH of −NH groep gebonden aan het O of N atoom van de −OH of −NH groep van een naburig molecuul.

Een waterstofbrug (H-brug)

Slide 12 - Slide

Ethanol en water


Het zuurstofatoom (𝜹-) trekt harder aan het gezamenlijke elektronenpaar dat het waterstofatoom (𝜹+)

Deze ladingen trekken elkaar aan en vormen een sterke binding: H-brug

Een waterstofbrug (H-brug)

het H atoom van een −OH of −NH groep gebonden aan het O of N atoom van de −OH of −NH groep van een naburig molecuul.

Een waterstofbrug in oplossing

Slide 13 - Slide

Hydrofiel, hydrofoob en emulgator
De rol van een emulgator
- Het hydrofobe (lipofiele) deel lost op in olie
- Het hydrofiele deel lost op in water
 -Er ontstaan bolletje (mycellen): olie aan de binnenkant omringt door de emulgator

Slide 14 - Slide

Stoffen lossen goed op in water en lossen onderling ook goed op.

Voorbeelden koolwaterstoffen: 
  • Alkanolen met een korte koolstofketen (bv. ethanol) 

  • Alkaanamines met een korte koolstofketen 

Hydrofiele stoffen

Slide 15 - Slide

Stoffen lossen niet of slecht op in water.

Voorbeelden koolwaterstoffen:
  • Alkanen
  • Alkenen 

Kunnen geen H-bruggen vormen met water

Hydrofobe stoffen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

We hebben 50 ml van een 0,2M keukenzoutoplossing.

Hoeveel ml water moet ik toevoegen om er een 0,01M oplossing van te maken?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Waarom lost NaOH goed op in water?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Een base kan een H+ opnemen
Base deeltje: bv. OH-, NH3, CO32-
NaOH (s) → Na+ (aq) + OH- (aq)

Een zuur kan een H+ afstaan
Zuur deeltje: H+
HCl (g) → H+ (aq) + Cl- (aq)

De zuurtegraad van een oplossing

Slide 23 - Slide

Zuren en basen in water

Slide 24 - Slide

De zuur-base reactie
  1. Schrijf op welke deeltjes aanwezig zijn.
  2. Wat is het zuur en wat is de base?
  3. Hoeveel H+ ionen kan het zuur per deeltje afstaan en hoeveel H+ ionen kan de base per deeltje opnemen?
  4. Stel de reactievergelijking op.

Slide 25 - Slide

Zoutzuur + natronloog
  1. Zoutzuur = HCl, Natronloog = NaOH
  2. Deeltjes in oplossing: H+, Cl-, Na+, OH-, H2O
  3. Zuur: H+, Base: OH-
  4. Reactievergelijking: H+ + OH- → H2O
                           begin: 2 mol 1mol     
                           einde: 1 mol  0mol  1mol

Slide 26 - Slide

Geef de reactievergelijking waarbij ammoniak reageert met salpeterzuur.

Slide 27 - Open question

Geef de reactievergelijking waarbij een overmaat zoutzuur reageert met een natriumcarbonaat oplossing

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Tabel 45A: oplosbaarheid
Tabel 49:   zuren en basen
Tabel 66A: triviale namen
Tabel 66B: formules en namen (o.a. ionen)
Handige tabellen bij rekenen

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Giftige stoffen worden ook wel toxische stoffen genoemd.

Giftige stoffen hebben een drempelwaarde:

Concentratie < drempelwaarde : geen gevaar.
Concentratie > drempelwaarde : wel gevaar.

Veilig werken:  toxiciteit

Slide 32 - Slide

Bij colorimetrie bepaal je met licht de concentratie van een gekleurde oplossing.

- oplossingen met bekende [ ] = ijkreeks


Colorimetrie

Slide 33 - Slide

Meten van de kleuren: de ijklijn

Slide 34 - Slide

Tabel 95b: ADI-waarden
Tabel 97a: gevaarlijke chemicaliën
Tabel 97b: gevaren symbolen

Handige tabellen bij onderzoek

Slide 35 - Slide

Welke stof is gevaarlijker? Stof A met een lage LD-50 waarde of stof B met een hoge LD-50 waarde?
A
Stof A
B
Stof B

Slide 36 - Quiz

Wat is de concentratie Fe3+ (in mol/L)in een monster met lichtintensiteit 0,4 (E)?

Colorimetrie

Slide 37 - Slide

Wat is de concentratie Fe3+ (in mg/L)in een monster met lichtintensiteit 0,4 (E)?

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide

Verschil in kookpunt
Verschil in aanhechtingsvermogen
Verschil in deeltjesgrootte
Verschil in dichtheid
Verschil in kookpunt
Verschil in oplosbaarheid
Destilleren

Indampen
Bezinken
Extraheren
Adsorberen
Filtreren

Slide 40 - Drag question