2 vmbo-bk 3.5 De bloedsomloop: De nieren

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Thema 3 De bloedsomloop

3.5 De nieren

wat gaan we vandaag doen?

herhalen vorige les: 3.4 Het hart

leerdoelen vandaag

nieuwe theorie: 3.5 De nieren

zelf aan de slag

herhalen leerdoelen

In het hart zitten de kamers onder de boezems

1. juist
2. onjuist

Sleep de onderdelen naar het hart!

Rechterboezem

Rechterkamer

Linker

boezem

Linkerkamer

De kamers van het hart pompen het bloed in de:

1. longader en holle ader
2. longslagader en aorta
3. longslagader en holle ader
4. aorta en longader

De aorta komt van ....

1. de linkerkamer
2. rechterkamer
3. linkerboezem
4. rechterboezem

Hoe heet het bloedvat dat bloed brengt naar de rechterboezem?

1. holle slagader
2. holle ader
3. aorta
4. longader

Wat doen je hartkleppen?

1. Zorgen dat bloed niet van boezems naar kamers kan stromen
2. Zorgen dat bloed niet van kamers naar boezems kan stromen
3. Zorgen dat bloed niet van kamers naar bloedvaten kan stromen
4. Zorgen dat bloed niet van bloedvaten naar kamers kan stromen

leerdoelen vandaag

Aan het einde van de les:

- kan je de werking van de nieren benoemen.

Inleiding

Bloed uit de organen bevat veel koolstofdioxide.

Het bevat ook andere afvalstoffen.

De afvalstoffen worden uit het bloed verwijderd.

Biologen noemen dit uitscheiding.

3.5 De nieren

Uitscheiding vindt plaats in verschillende organen.

Koolstofdioxide wordt bijvoorbeeld uitgescheiden door de longen.

De meeste andere afvalstoffen worden uitgescheiden door de nieren.

Die halen de afvalstoffen uit het bloed en maken er urine van.

De urine plas je uit, waarmee de afvalstoffen uit je lichaam verdwijnen.

Je hebt 2 nieren.

De nieren liggen in de buikholte.

Eén links en eén rechts.

Bloed met veel afvalstoffen stroomt naar de nieren.

De nieren halen de afvalstoffen uit het bloed.

Het schone bloed stroomt terug naar het hart door de nieraders.

3.5 De nieren

De nieren maken urine.

Urine is water met veel afvalstoffen erin.

Via de urineleider gaat de urine naar de urineblaas.

Daar wordt de urine een tijdje opgeslagen.

Als de urineblaas vol is, moet je plassen.

De urine gaat dan uit je lichaam, door de urinebuis.

zelf aan de slag

3.5 De nieren: lees de tekst en maak de opdrachten:

opdracht 1 t/m 6 maken
vanaf blz. 164