Deze les leert je hoe je wederkerige en ( verplicht en toevallige) wederkerende voornaamwoorden kunt herkennen
Slide 1 - Slide
Even een korte herhaling:
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 2 - Slide
DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden
Slide 3 - Slide
de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat,
is een mannelijk of vrouwelijkwoord
of een woord in het meervoud.
Daar kun je naar verwijzen met de
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.
dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E
Slide 4 - Slide
het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord hetbij staat,
is een onzijdig woord.
Daar kun je naar verwijzen met de
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.
heT eindigt op een T - diT en daT eindigen ook op een T
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden - voorbeeld
de-woorden: verwijs met deze of die
het-woorden: verwijs met dit of dat
de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)
Slide 6 - Slide
Bij wederkerende werkwoorden (zich verslapen, zich verspreken) zie je het onderwerp ‘wederkeren’ (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw).
Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt:
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wed.vnw bij zich (zich vergissen, zich schamen):
– Wij vergisten ons in het perron, zodat we in de verkeerde trein stapten.
– Ik schaamde me voor die botte opmerking.
Slide 9 - Slide
Toevallig wederkerende werkwoorden hebben soms wel, soms nieteen wed.vnw bij zich (zich bezeren, zich amuseren); alleen toevallig wederkerende werkwoorden kunnen mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf bij zich hebben:
– Bo bezeerde haar voet. Mika bezeerde zich / zichzelf toen hij van zijn fiets viel.
– De spreker amuseert zijn publiek. Wij amuseren ons / onszelf prima samen.
Slide 10 - Slide
Het woord zich is altijd wederkerend voornaamwoord, maar me, jeen ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn.
Daarnaast kunnen je en onsbezittelijk voornaamwoord zijn.
Stel de woordsoort vast door me, je of ons te vervangen door hij, hem, zijn of zich.
Slide 11 - Slide
Als je me, je of ons kunt vervangen
door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;
door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.
Slide 12 - Slide
Voorbeeld:
– Bemoeije(1) je(2) altijd metje (3) zusje als je(4) ouders weg zijn?
– Bemoeit hij(1) zich (2) altijd met zijn (3) zusje als zijn (4) ouders weg zijn?
‘Je(1)’ verandert in ‘hij’ en is dus persoonlijk voornaamwoord.
‘Je (2)’ verandert in ‘zich’ en is dus wederkerend voornaamwoord.
‘Je (3)’ en ‘je (4)’ veranderen in ‘zijn’ en zijn dus bezittelijk voornaamwoord.
Slide 13 - Slide
Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar. Soms wordt het geschreven als mekaar.