herhaling vzv bwb en samenstellingen

Toets Hs 3 en 4, 21 januari
TOETS: Donderdag om 14 uur!

  • De link staat in de agenda van Magister
  • Kijk goed op je de juiste link aanklikt: havo of vwo!
  • Je mag de link precies om 14 uur aanklikken, niet eerder!
  • Link eerder aanklikken = punten aftrek. 
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Toets Hs 3 en 4, 21 januari
TOETS: Donderdag om 14 uur!

  • De link staat in de agenda van Magister
  • Kijk goed op je de juiste link aanklikt: havo of vwo!
  • Je mag de link precies om 14 uur aanklikken, niet eerder!
  • Link eerder aanklikken = punten aftrek. 

Slide 1 - Slide

voltooid of tegenwoordig deelwoord
(Zweten) kwam hij over de finish.

De schaatser heeft zich voor de wedstrijd (aanmelden)

Slide 2 - Slide

voltooid of tegenwoordig deelwoord
 Zwetend kwam hij over de finish. (tegenw. deelw.)

De schaatser heeft zich voor de wedstrijd aangemeld (voltooid deelw.)

Slide 3 - Slide

voltooid of tegenwoordig deelwoord
De vergrote foto hing boven de open haard.

Hij vergrootte de foto

Wat is het verschil?

Slide 4 - Slide

voltooid of tegenwoordig deelwoord
De vergrote foto hing boven de open haard.
vergrote = bn

Hij vergrootte de foto
vergrootte = ww
bijvoeglijk gebruik deelwoorden
Als je een voltooid of tegenwoordig deelwoord bijvoeglijk gebruikt:
  • schrijf je het zo kort mogelijk (vergrote, verbrande, gebrande, gelande, gedode. 

vergrootte, verbrandde, gelandde, enz. zijn werkwoorden

Slide 5 - Slide

Hoe zat het ook al weer met VZV en BWB?
Voorzetselvoorwerp:
  • Begint altijd met een voorzetsel
  • Dat voorzetsel is een vast voorzetsel (het hoort bij een werkwoord en kan dus niet vervangen worden)
  • Het voorzetselvoorwerp is figuurlijk (dus niet letterlijk)
Bijwoordelijke bepaling:
Tijd, plaats, enz. Geeft antwoord op vragen: hoe, waarom, wanneer, hoelang, waarheen)


Slide 6 - Slide

Verschil bwb en vzv

Slide 7 - Slide

Even oefenen:

Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje

Slide 8 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 1: 

Slide 9 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 1:  pv

Slide 10 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 1:  pv

              pv
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Slide 11 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 2:  ?

              pv
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Slide 12 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 2:  zinsdeelstrepen

              pv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 13 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 3:  ?

              pv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 14 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 3:  wg of ng?

              pv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 15 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 3:  wg

               wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 16 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 4:  ?

               wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 17 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 4:  onderwerp (o) =  wie/wat + gezegde

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 18 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 5:  ?

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 19 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 5:  lv =  wie/wat + wg + o

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 20 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 6:  ?

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 21 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 6:  mv

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 22 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 7:  ?

    o          wg
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 23 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 7:  vzv (vast voorzetsel en figuurlijk)

    o          wg                                         vzv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 24 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 8:  ?

    o          wg                                         vzv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 25 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 8:  bwb: tijd, plaats, enz.  (geeft antwoord op vragen: hoe, waarom, wanneer, hoelang, waarheen)

    o          wg                                         vzv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.

Slide 26 - Slide

Even oefenen:
Onno zorgt deze week voor zijn buurmeisje.

Stap 8:  bwb: tijd, plaats, enz.  (geeft antwoord op vragen: hoe, waarom, wanneer, hoelang, waarheen)

    o          wg           bwb                      vzv
Onno | zorgt| deze week | voor zijn buurmeisje.
Stappen
1. Persoonsvorm
2. Zinsdeelstrepen
3. Gezegde werkwoordelijk of naamwoordelijk
4. Onderwerp
5. Lijdend voorwerp
6. Meewerkend voorwerp
7. Voorzetselvoorwerp
8. Bijwoordelijke bepaling 

Slide 27 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?

Ik verlang al maanden naar de skivakantie

Slide 28 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?

Ik verlang al maanden naar de skivakantie

verlangen naar = vast vz

Slide 29 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?

De genodigden stonden voor een dichte deur. 

Slide 30 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?

De genodigden stonden voor een dichte deur.

geen vzv!
Voor wordt letterlijk gebruikt en je kunt het vervangen. 
Je staat letterlijk voor een dichte deur en je kunt ook naast een dichte deur staan, of achter

Slide 31 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?

De genodigden stonden voor een dichte deur.

geen vzv!
Voor wordt letterlijk gebruikt en je kunt het vervangen. 'voor een gesloten deur'= bwb

Slide 32 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

De kinderen zijn gezellig 

De kinderen spelen gezellig

Slide 33 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

De kinderen zijn gezellig = NG = zijn gezellig (o is iets)

De kinderen spelen gezellig = WG = spelen (o doet iets)

Slide 34 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

Het kind heeft muziek gemaakt = 

De muziek was prachtig = 

Slide 35 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

Het kind heeft muziek gemaakt = WG = heeft gemaakt 
(o doet iets)

De muziek was prachtig = NG = was prachtig (o is iets)

Slide 36 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

Zij blijkt blij te zijn met haar nieuwe jurk.

Slide 37 - Slide

Nog een paar zinnen
NG of WG?

Zij blijkt blij te zijn met haar nieuwe jurk.

ng: blijkt blij te zijn

Slide 38 - Slide

vzv of bwb?
Op een dag ...

... op de fiets.

.... voor zijn hond staan

... voor zijn hond zorgen.



Slide 39 - Slide

vzv of bwb?
Op een dag ...                       vzv (figuurlijk)         vast vz


... op de fiets.                        bwb (letterlijk)        op, naast, voor, enz.  


.... voor zijn hond staan      bwb (letterlijk)        achter, naast, voor, enz.         
... voor zijn hond zorgen.    vzv (figuurlijk)         vast vz               

Slide 40 - Slide

Vorming van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden
Koektrommel
Docente
Ontbossen
Beitelen
Werkhouding
Verbuigen
Ademhalen
Looprek

Slide 41 - Slide

Vorming van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden
Koektrommel = zn >>> koek (zn) + trommel (zn)

Docente = zn >>> docent (zn) + e (achtervoegsel)

Ontbossen = ww >>> ont (voorvoegsel) + bos (zn) + en (achtervoegsel)

Beitelen = ww >>> beitel (zn) + en (achtervoegsel)

Werkhouding = zn >>> werk (zn) + houding (zn)

Slide 42 - Slide

Vorming van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden
Welk woord hoort niet in het rijtjes thuis?

Kookeiland
Voetbalstadion
Bakboter
Verbinden

Slide 43 - Slide

Vorming van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden
Welk woord hoort niet in het rijtjes thuis?

Kookeiland
Voetbalstadion
Bakboter
Verbinden

Slide 44 - Slide

Samenstellingen



Konijnen bouten in pruimensaus

Konijnenbouten in pruimensaus

Slide 45 - Slide

Samenstellingen
Bejaard + flat
Eik + boom
Stad + schouwburg
Jongen + boek
Huil + balk
Maan + schijn
Asperge + soep
Groente + boer
Zon + bank

Slide 46 - Slide

Samenstellingen  Leer de theorie goed op blz. 165!
Bejaardenflat (want meervoud = +en)
Eikenboom (want meervoud = +en)
Stadsschouwburg (je hoort een dubbele s dus schrijf je een dubbele s)
Jongensboek 
Huilebalk (eerste deel is geen zn)
Maneschijn (er bestaat er maar 1 van, dus geen n)
Asperge + soep (heeft alleen meervoud op s, dus geen s extra)
Groente + boer (meervoud op s en n, dus geen n of s extra)
Zon + bank (er bestaat er maar 1 van)

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Magister

Slide 49 - Slide

Morgen:
Toets: om 14 uur!
Succes!


Slide 50 - Slide