This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Samenhang
Slide 2 - Slide
Doel
In dit deel leer je:
verbanden en signaalwoorden benoemen;
deze verbanden en signaalwoorden in veel voorkomende tekstsoorten aanwijzen en de functie ervan benoemen.
Slide 3 - Slide
Samenhang
Een tekst heeft een inleiding, kern en slot. De samenhang van een tekst wordt verduidelijkt met signaalwoorden. Daardoor begrijp je een tekst makkelijker.
Slide 4 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven verbanden aan in een tekst, alinea en of zin. Ze worden ook wel verbindingswoorden genoemd.
Slide 5 - Slide
Noem de vier verbanden
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Slide
Oefenen
Noem de signaalwoorden.
Slide 8 - Slide
Klaas wil naar de kapper, omdat hij morgen een date heeft.
Slide 9 - Open question
Ik heb een dagje vrij, ik ga lekker winkelen en naar de bios.
Slide 10 - Open question
Linn en ik gaan morgen eerst naar Maaike, daarna gaan we naar de Kees.
Slide 11 - Open question
Ik heb al veel bijbaantjes gehad, zoals werken bij een supermarkt.
Slide 12 - Open question
Je moet niet te veel snoep eten, want snoep is slecht voor je gezondheid.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting
Slide 13 - Quiz
In het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting
Slide 14 - Quiz
Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar intussen ben ik er dol op.