Thema 1 | Ademhaling en verbranding oefentoets

Wat gaan we doen?
Oefentoets maken:  thema 1 bs. 1 t/m 4

Boeken van tafel 
Je maakt de toets zelfstandig 
Je hebt 30 min. voor de toets
Laatste 10 min. voor de bespreking
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
Oefentoets maken:  thema 1 bs. 1 t/m 4

Boeken van tafel 
Je maakt de toets zelfstandig 
Je hebt 30 min. voor de toets
Laatste 10 min. voor de bespreking

Slide 1 - Slide

Bij buikademhaling beweegt of bewegen
A
middenrif
B
ribben en borstbeen

Slide 2 - Quiz

Welke spieren zijn er betrokken bij de borstademhaling
A
middenrifspieren
B
tussenribspieren
C
middenrifspieren en tussenribspieren
D
geen van deze spieren

Slide 3 - Quiz

Welke vormen van energie komt er bij verbranding vrij?
A
Lucht, licht & warmte
B
Water, lucht & licht
C
Licht, Warmte & beweging
D
geen

Slide 4 - Quiz

Bij verbranding van glucose met zuurstof komt energie vrij.
Welke vormen van energie komt bij de mens vrij?
A
licht, beweging en stofwisseling
B
beweging, warmte en stofwisseling
C
licht, warmte en beweging
D
alle genoemde energie vormen

Slide 5 - Quiz

Bij verbranding...
A
verbruik je energie
B
komt energie vrij
C
kost energie

Slide 6 - Quiz

Verbranding is ...
A
glucose + zuurstof = energie + koolstofdioxide + water
B
koolstofdioxide + water = energie + glucose + zuurstof
C
koolstofdioxide + glucose = energie + water + zuurstof
D
glucose + water = energie + koolstofdioxide + zuurstof

Slide 7 - Quiz

Wanneer is je lichaam bezig met verbranding?
A
Wanneer je wakker bent
B
Wanneer je slaapt
C
Wanneer je aan het sporten bent
D
Altijd

Slide 8 - Quiz

Je longen geven koolstofdioxide af aan de lucht.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

De luchtpijp vertakt zich in twee longblaasjes.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Als je slikt, sluit de huig de mondholte af.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Vier pijlen zijn genummerd. Welke weg wordt door pijl 3 weergegeven?
A
De weg die lucht aflegt bij het inademen.
B
De weg die het voedsel aflegt bij het slikken.
C
De weg die het voedsel aflegt bij het verslikken.
D
De weg die lucht aflegt richting de maag.

Slide 12 - Quiz

Waterdamp is water in de vorm van vloeistof.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

In deze lucht zit de meeste waterdamp.
A
ingeademde lucht
B
uitgeademde lucht

Slide 14 - Quiz

In deze lucht zit de minste koolstofdioxide.
A
ingeademde lucht
B
uitgeademde lucht

Slide 15 - Quiz

Ventileren in huis moet alleen in de zomer.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Welke lucht is het warmst?
A
ingeademde lucht
B
uitgeademde lucht

Slide 17 - Quiz

Wat heb je niet nodig voor verbranding?
A
brandstof
B
koolstofdioxide
C
zuurstof

Slide 18 - Quiz

Hieronder staan drie uitspraken over energie. De energie ontstaat bij verbranding in je lichaam.

Welke uitspraak is niet waar?

A
Deze energie gebruik je om spieren te bewegen.
B
Deze energie gebruik je om zuurstof in je lichaam te vormen.
C
Deze energie gebruik je om warm te blijven.

Slide 19 - Quiz

Wat moet er op plek 1?

A
Water
B
Zuurstof
C
Koolstofdioxide
D
Glucose

Slide 20 - Quiz

Welke vorm van energie ontstaat er bij de verbranding van hout?

Slide 21 - Open question

Waar of niet waar:
Het strottenklepje sluit de neusholte af als je slikt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Schrijf dingen op die jij kan doen voor gezonde luchtwegen.

Slide 23 - Open question

Bloed wat naar de longblaasjes stroomt is.....
A
Zuurstofarm
B
Zuurstofrijk
C
Blauw van kleur
D
Rood van kleur

Slide 24 - Quiz

Door het rennen gaat het hart van het meisje sneller kloppen.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Door het rennen vindt er in het lichaam van het meisje meer verbranding plaats.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

In de winter gebruikt het lichaam van een mens meer brandstof dan in de zomer.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Welke pijl geeft de richting aan waarin koolstofdioxide gaat, pijl P of pijl Q?
A
P
B
Q

Slide 28 - Quiz

Tijdens een sportwedstrijd:
• gaat je ademhaling ................
• klopt je hart .................
• wordt je lichaam door de verbranding .................
• wordt ................ brandstof en zuurstof naar de cellen vervoerd.
Tijdens je slaap:
• heb je ................ zuurstof nodig. 
• ontstaat ................  koolstofdioxide bij de verbranding.
• gaat de verbranding in je lichaam .................
Vergelijk een sportwedstrijd met slapen.

Sleep de juiste woorden naar de zinnen.
minder
minder
sneller
sneller
meer
langzamer
warmer

Slide 29 - Drag question

Nodig voor verbranding
Ontstaat na verbranding
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water
(Energie)
Glucose

Slide 30 - Drag question

Hoe noemen we het proces waarbij zuurstof uit de longblaasjes aan het bloed wordt afgegeven en koolstofdioxide weer wordt opgenomen uit het bloed?
A
Ademhaling
B
Verbranding
C
Gaswisseling
D
Bloedtransport

Slide 31 - Quiz

Wat vindt er in de cellen van jouw lichaam plaats waar zuurstof voor nodig is?
A
Fotosynthese
B
Ademhaling
C
Verbranding
D
Koolstofdioxide

Slide 32 - Quiz

Twee uitspraken:
Ken zegt: Als je lichaam meer wilt verbranden gaan je hartslag en ademhaling omhoog
Wim zegt: Gemiddeld hebben meisjes meer energie nodig dan jongens

Wie heeft gelijk?
A
Ken
B
Wim
C
beide
D
niemand

Slide 33 - Quiz

Als er weinig verbranding is, zal je ademhaling SNEL/LANGZAAM zijn.
Er hoeft namelijk MEER/MINDER koolstofdioxide uitgeademd te worden.

A
Snel ; meer
B
Snel; minder
C
Langzaam; meer
D
Langzaam; minder

Slide 34 - Quiz

Onderdelen ademhalingsstelsel
neusholte
luchtpijp
long
middenrif
huig
longblaasje

Slide 35 - Drag question

Open
dicht
open
dicht
open
dicht
huig
strotklepje
huig
strotklepje
huig
strotklepje

Slide 36 - Drag question

huig
strotklepje
slokdarm
luchtpijp

Slide 37 - Drag question