This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets
Maak de oefentoets
Slide 1 - Slide
Vertaal het woord dat in hoofdletters staat. It takes hours to travel to that REMOTE island.
Slide 2 - Open question
Vertaal het woord dat in hoofdletters staat. The city centre is lovely and so VIBRANT!
Slide 3 - Open question
Vertaal het woord dat in hoofdletters staat. The policeman's inspection was very THOROUGH.
Slide 4 - Open question
Vul het juiste woord in. Kies uit: be conscious of - fence - harvest - inhabitant - name after - operate - sketch -spotless - stunning - urban - utility room Wow, the scenery here is ____! Let's take some pictures.
Slide 5 - Open question
Vul het juiste woord in. Kies uit: be conscious of - fence - harvest - inhabitant - name after - operate - sketch -spotless - stunning - urban - utility room Late summer is the best time to ____ potatoes.
Slide 6 - Open question
Vul het juiste woord in. Kies uit: be conscious of - fence - harvest - inhabitant - name after - operate - sketch -spotless - stunning - urban - utility room I don't really like ____ life. I prefer the countryside.
Slide 7 - Open question
Vul de vertaling van het juiste woord in. Kies uit: afvegen - beurt - hoofdstad - huisje - kwast - ontwerpen - openbaar - pad -schuurpapier - verbinden - vredig You can use Bluetooth to ____ your headphones to your phone.
Slide 8 - Open question
Vul de vertaling van het juiste woord in. Kies uit: afvegen - beurt - hoofdstad - huisje - kwast - ontwerpen - openbaar - pad -schuurpapier - verbinden - vredig Rome is the ____ of Italy.
Slide 9 - Open question
Vul de vertaling van het juiste woord in. Kies uit: afvegen - beurt - hoofdstad - huisje - kwast - ontwerpen - openbaar - pad -schuurpapier - verbinden - vredig You can use ____ to smooth the edges.
Slide 10 - Open question
Can, could, to be able to, to be allowed to Vul de zinnen aan. Gebruik de werkwoorden tussen haakjes en can, could, to be able to of to be allowed to. I looked everywhere for my wallet, but I ____ (not - to find) it.
Slide 11 - Open question
Can, could, to be able to, to be allowed to Vul de zinnen aan. Gebruik de werkwoorden tussen haakjes en can, could, to be able to of to be allowed to. The teacher was very strict. We ____ (not - to speak) in class at all.
Slide 12 - Open question
Can, could, to be able to, to be allowed to Vul de zinnen aan. Gebruik de werkwoorden tussen haakjes en can, could, to be able to of to be allowed to. Yes, of course you ____ (to borrow) my pen.
Slide 13 - Open question
Have to, must, should Kies het juiste werkwoord. You ____ be at least 18 to buy beer.
Slide 14 - Open question
Have to, must, should Kies het juiste werkwoord. That boy ____ be Eric's brother. He looks so much like him.
Slide 15 - Open question
Have to, must, should Kies het juiste werkwoord. Sorry, I can't come tomorrow. I ____ work.
Slide 16 - Open question
Present perfect Vul de zinnen aan. Zet het werkwoord tussen haakjes in de present perfect. We ____ (to be) friends since school.
Slide 17 - Open question
Present perfect Vul de zinnen aan. Zet het werkwoord tussen haakjes in de present perfect. I ____ (to wait) for a long time.
Slide 18 - Open question
Present perfect Vul de zinnen aan. Zet het werkwoord tussen haakjes in de present perfect. The race ____ (not - to begin) yet.
Slide 19 - Open question
Vul de dialoog aan. Gebruik de woorden tussen haakjes en have to, must, should, can, could, to be able to, to be allowed to of de present perfect. Fay en haar klasgenoot Mia praten met elkaar op het schoolplein. Fay: Say, (I - to borrow) your pocket mirror for a minute? I'd like to check my hair.
Slide 20 - Open question
Vul de dialoog aan. Gebruik de woorden tussen haakjes en have to, must, should, can, could, to be able to, to be allowed to of de present perfect. Fay en haar klasgenoot Mia praten met elkaar op het schoolplein. Mia: Sure. Here you are. Your new blue highlights look nice. Fay: Thanks. I think you (to try) highlights too. Pink would look great on you.
Slide 21 - Open question
Vul de dialoog aan. Gebruik de woorden tussen haakjes en have to, must, should, can, could, to be able to, to be allowed to of de present perfect. Fay en haar klasgenoot Mia praten met elkaar op het schoolplein. Mia: Do you think so? I (never - to colour) my hair before.
Slide 22 - Open question
Vertaal de zinnen. Kun je me laten zien hoe het moet?
Slide 23 - Open question
Vertaal de zinnen. Ik probeer te zeggen dat het makkelijk is.
Slide 24 - Open question
Vertaal de zinnen. Welke materialen hebben we nodig?