Een werkwoord moet je soms vervoegen. Dat betekent dat je het in de passende vorm zet van de persoon die erbij hoort (de persoonsvorm). Je zoekt daarvoor eerst de stam van het werkwoord.
Alle werkwoorden eindigen op -en, behalve doen, gaan, slaan, staan, zien en zijn.
De stam is het hele werkwoorden min -en. Dus: werken wordt werk
Ik = stam
Jij = stam + t
Hij/zij/het = stam + t
Wij = stam + en (hele werkwoord)
Jullie = stam + en (hele werkwoord)
Zij = stam + en (hele werkwoord)