Herhaling H5 basis

Herhaling H5 basis
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling H5 basis

Slide 1 - Slide

Welke drie productiefactoren kennen we in de economie?

Slide 2 - Open question

Dit zijn voorbeelden van kapitaalgoederen.
A
grond, regenwater en grondstoffen
B
winst, omzet en verlies
C
bakker, slager en winkelier
D
machines, gebouwen en voertuigen.

Slide 3 - Quiz

Noem een voorbeeld van het toevoegen van waarde aan een product.

Slide 4 - Open question

Esmee maakt kleding. Een zelfgemaakte bloes verkoopt ze voor €98. De stof kost €13, naaigaren, knopen en ritsen kosten samen €10,50.
Bereken de toegevoegde waarde waar Esmee voor zorgt.
A
€121,50
B
€45,30
C
€74,50
D
€111

Slide 5 - Quiz

Als een winkelier producten wil gaan verkopen, koopt hij deze eerst in. De winkelier voegt hier daarna iets aan toe, zodat hij weet wat zijn verkoopprijs is. Wat voegt de winkelier toe?
A
Omzet
B
BTW
C
Brutowinstopslag
D
Nettowinst

Slide 6 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met mechanisering?
A
Dat het geld minder waard wordt.
B
Dat mensen minder geld te besteden hebben.
C
Dat de inflatie omhoog gaat.
D
Dat het zware werk wordt overgenomen door machines.

Slide 7 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met automatisering?
A
Dat het zware werk wordt overgenomen door machines.
B
Dat mensen meer geld te besteden hebben.
C
Het vervangen van mensen door apparaten in een bedrijf.
D
Dat de inkoopkosten van een apparaat erg hoog zijn.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

De inkoopprijs van een boek is €3,40. De brutowinstopslag is 64% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs?
A
€4,59
B
€5,58
C
€2,18
D
€3,90

Slide 10 - Quiz

De inkoopprijs van een boek is €3,40. De brutowinstopslag is 64% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs? 

Slide 11 - Slide

Je hebt een winkel met sportartikelen. Je koopt één artikel in voor €18. De brutowinstopslag is 75%. Wat is je verkoopprijs?
A
€19,35
B
€13,50
C
€25,70
D
€31,50

Slide 12 - Quiz

Je hebt een winkel met sportartikelen. Je koopt één artikel in voor €18. De brutowinstopslag is 75%. Wat is je verkoopprijs? 

Slide 13 - Slide

Je weet nu wat de verkoopprijs is. Hoe reken je van de verkoopprijs naar de consumentenprijs?
A
Je haalt de brutowinstopslag eraf.
B
Je telt de BTW erbij op.
C
Je haalt de winst eraf
D
Je telt de omzet erbij op.

Slide 14 - Quiz

Je verkoopprijs is €22,50. De BTW is 21%. Wat is je consumentenprijs?
A
€17,77
B
€4,73
C
€27,23
D
€33,46

Slide 15 - Quiz

Je verkoopprijs is €22,50. De BTW is 21%. Wat is je consumentenprijs? 

Slide 16 - Slide

De consumentenprijs is €7,90. De btw is 9%. Hoeveel is de btw in €?
A
€0.87
B
€0,71
C
€0,65
D
€0,34

Slide 17 - Quiz

De consumentenprijs is €7,90. De btw is 9%. Hoeveel is de btw in €?

Slide 18 - Slide

Wat is het verschil tussen de afzet en de omzet?

Slide 19 - Open question

Je verkoopt in een week 53 boeken tegen een verkoopprijs van €7,80 per stuk. Wat is je omzet?
A
€378,90
B
€245,76
C
€413,40
D
€914,56

Slide 20 - Quiz

Je verkoopt in een week 53 boeken tegen een verkoopprijs van €7,80 per stuk. Wat is je omzet? 

Slide 21 - Slide

Hoe bereken ik de brutowinst?
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Omzet - verkoopprijs
C
Omzet - brutowinstopslag
D
Omzet - BTW

Slide 22 - Quiz

Je verkoopt shirts en je hebt een omzet behaald van €12.400. De inkoopprijs van deze shirts was €4.500. Wat is je brutowinst?
A
€16.900
B
€17.500
C
€7.900
D
€6.500

Slide 23 - Quiz

Je verkoopt shirts en je hebt een omzet behaald van €12.400. De inkoopprijs van deze shirts was €4.500. Wat is je brutowinst?

Slide 24 - Slide

Hoe bereken je de nettowinst?
A
Brutowinst - omzet
B
Brutowinst - inkoopwaarde
C
Consumentenprijs - omzet
D
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 25 - Quiz

Je hebt met de verkoop van boeken een brutowinst behaald van €1.400. Je bedrijfskosten zijn in totaal €550. Hoeveel is je nettowinst?
A
€660
B
€1.950
C
€850
D
€1.870

Slide 26 - Quiz

Je hebt telefoonhoesjes verkocht. Hiermee heb je een omzet behaald van €8.560. De inkoopwaarde is €3.760. De bedrijfskosten zijn in totaal €1.980.
a. Wat is de brutowinst?
b. Wat is de nettowinst?

Slide 27 - Open question

Je hebt telefoonhoesjes verkocht. Hiermee heb je een omzet behaald van €8.560. De inkoopwaarde is €3.760. De bedrijfskosten zijn in totaal €1.980.
a. Wat is de brutowinst?
b. Wat is de nettowinst?

Slide 28 - Slide