Soorten argumenten

Soorten argumenten  

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Soorten argumenten  

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Welke 'stelling' kan je uit het verhaal van Lubach halen.

Slide 3 - Open question

Waarom gebruiken we hier niet de stelling : 'Moeten we misschien niet iets minder vlees eten?'
A
Deze stelling is te lang
B
Een stelling moet een mededelende zin zijn
C
Deze stelling is niet precies genoeg
D
Een stelling moet altijd in eigen woorden worden weergegeven

Slide 4 - Quiz

Welke drie hoofdargumenten gebruikt hij voor het onderbouwen van zijn stelling?

Slide 5 - Open question

Bij welk hoofdargument(en) maakt hij gebruik van subargumenten?

Slide 6 - Open question

Verschillende soorten argumenten
1. controleerbare  feiten of onderzoek
2. eigen ervaring 
3. verwijzing naar autoriteit of deskundige
4. vergelijking (analogie)
5. voorbeelden
6. oorzaak/gevolg
7. dilemma
8. persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)
10. emoties (emotioneel argument) 

Slide 7 - Slide

Controleerbare feiten of onderzoek
Je moet 1,5 meter afstand houden om de verspreiding van het nieuwe coronavirus te voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat virussen na een hoest ongeveer een meter afstand afleggen in de lucht. 

Slide 8 - Slide

Ervaring (emperisch argument)
Ik zou momenteel niet naar het Amsterdam gaan. Ik ben daar de afgelopen week drie keer geweest en je ziet dat mensen geen 1,5 meter afstand van elkaar houden.

Slide 9 - Slide

Gezag of autoriteit
Een mondkapje gebruiken tegen het coronavirus is volgens Jaap van Dissel (infectioloog) alleen handig wanneer je precies weet hoe je het kapje moet gebruiken.

Slide 10 - Slide

Vergelijking (analogie)
Een heel land in isolatie plaatsen is helemaal niet nodig. Kijk maar naar Zweden, daar leeft iedereen gewoon door en dat gaat goed.

Slide 11 - Slide

Voorbeelden
Nooit meer een 1,5 meter afstand houden. Nooit meer verplicht thuis blijven. Dat zou prachtig zijn. Waneer er een vaccin tegen corona is, laat ik me direct inenten.

Slide 12 - Slide

Oorzaak/gevolg
De maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen moet omlaag. Dat zorgt voor aanzienlijk minder stikstof in de lucht. 

Slide 13 - Slide

Dilemma
Stacy zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Australië. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ze dit jaar slaagt voor haar examens. 

Slide 14 - Slide

Persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)
Mensen moeten geen vlees eten van dieren. Dieren zijn ook levende wezens, die recht hebben op een leven zonder pijn.

Slide 15 - Slide

Emoties (emotioneel argument)
Die documentaire op Netflix over de bestrijding van een pandemie was hoopgevend. Het voelde als iets wat nu ook speelt en te bestrijden is.

Slide 16 - Slide

Noteer de mening/ het standpunt

Slide 17 - Open question

Noteer het argument

Slide 18 - Open question

Van welke argumentatie is hier sprake?
A
controleerbare feiten of onderzoek
B
gezag of autoriteit
C
persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)
D
ongewenste gevolgen

Slide 19 - Quiz

Noteer de mening

Slide 20 - Open question

Noteer het argument

Slide 21 - Open question

Van welke argumentatie is hier sprake? Kies uit argumentatie op basis van:
A
controleerbare feiten of onderzoek
B
gezag of autoriteit (gezagsargument)
C
nuttige of gewenste gevolgen
D
veronderstelling of vermoedens

Slide 22 - Quiz

Noteer de mening/ het standpunt

Slide 23 - Open question

Noteer het argument

Slide 24 - Open question

Van welke argumentatie is hier sprake? Kies uit argumentatie op basis van:
A
gezag of autoriteits (gezagsargument)
B
nuttige of gewenste gevolgen
C
veronderstelling of vermoedens
D
controleerbare feiten of onderzoek

Slide 25 - Quiz

2

Slide 26 - Video

01:25
Welk soort argument wordt hier gebruikt?
A
feit
B
verwijzing naar autoriteit/deskundige
C
voorbeeld
D
oorzaak/gevolg

Slide 27 - Quiz

01:48
Welk soort argument wordt hier gebruikt?
A
eigen ervaring
B
oorzaak/gevolg
C
feit
D
vergelijking

Slide 28 - Quiz

Wat is jouw mening over de stelling: 'Jongeren hebben recht op spijbeldagen.' Welk argument vond je sterk?

Slide 29 - Open question

Opbouw betoog:
Inleiding
- Wat is je stelling?
- Ben je voor of tegen?
-  Vertel met welke argumenten (kort!) je dit gaat bewijzen
Middenstuk:
Maak gebruik van het AUB-model:
1. Eerst zeg je wat het argument (A) is
2. Dan leg je het argument uit (U)
3. Tot slot geef je een voorbeeld: “Dit zien we bijvoorbeeld (B) bij…”
Slot:
Geef een korte samenvatting en je conclusie

Slide 30 - Slide

Hoe goed denk je argumenten te kunnen bedenken voor je beschouwing?
0100

Slide 31 - Poll