Woordenschat les 3: Oefenen hyperbool, understatement en eufemisme deel 2

Woordenschat les 3: Oefenen hyperbool, understatement en eufemisme deel 2
Welkom havo 3 , volg het stappenplan dan maken we er een goede les van.

Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Leesboek, schrift, laptop, boek(indien laptop niet mee).
Stap 3: Log bij LessonUp met je eigen naam. Niets anders!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordenschat les 3: Oefenen hyperbool, understatement en eufemisme deel 2
Welkom havo 3 , volg het stappenplan dan maken we er een goede les van.

Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Leesboek, schrift, laptop, boek(indien laptop niet mee).
Stap 3: Log bij LessonUp met je eigen naam. Niets anders!

Slide 1 - Slide

Wat ga je doen?
Leerdoelen: Ik kan de hyperbool, understatement & eufemisme herkennen, begrijpen en benoemen in een zin. Ik ken alle woorden van de woordenlijst van H1, H2 en H3
Hoe bereik je deze doelen?
- Lezen
- Nakijken huiswerk
- Oefenen: Woordenlijst H2 en stijlfiguren
- Huiswerk: H2  blz. 60+61 opdr. 4 en 6. H3: opdracht 3, 4 en 5

Slide 2 - Slide

Lezen
Je leest 10 minuten in je leesboek.
Let op: Deadline recensie 22 maart
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Nakijken huiswerk: startopdracht
1 a Zij was erg verbaasd.

b een heel mooi huis
c heeft een verstandelijke beperking
d de bedrijven moesten leeggemaakt worden door alle kippen op die boerderijen af te maken
e enorm veel fouten
f kregen we ontzettend veel
2 a om het te benadrukken door het te overdrijven
b om het te benadrukken door het af te zwakken
c om te voorkomen dat je iemand kwetst
d om een pijnlijke situatie te verzachten
e om het te benadrukken door het af te zwakken
f om het te benadrukken door het te overdrijven 










Slide 4 - Slide

Opdracht 1
a hyperbool

b understatement
c eufemisme
d eufemisme
e understatement
f hyperbool 




Slide 5 - Slide

Opdracht 2
1 honderd keer – hyperbool

2 Hij kwam, hij zag, hij overwon – drieslag
3 een volslank figuur – eufemisme
4 geen leren laarzen, geen boots, geen sneakers, maar een paar pantoffels – omgekeerde climax
5 Te weinig om te leven, maar te veel om te sterven – tegenstelling
6 We moeten er nog wel wat aan doen – understatement
7 goed, beter, uitmuntend – climax
8 een zee van – hyperbool 






Slide 6 - Slide

Opdracht 3
1. omslag: verandering
2. masculien = mannelijk
3. fabeltjes= verzinsels
4. überhaupt = helemaal
5. temperen = vermindering
6. verbastering = vervorming
7.  deed een beroep op= verzocht, vroeg
8. campagne = publieksactie
9. zicht toeleggen op = zich bezig te houden met
10. wijdverspreide = veelvoorkomende
 

Slide 7 - Slide

Vervolg opdracht 3
11. misvattingen = verkeerde ideeën                                             21. bekeren tot = overtuigen van
12. allesbehalve = geenszins; helemaal niet                              22.  inactieven = werklozen
13. resulteerde in = leidde tot
14. bescheiden = kleine
15. strategie = aanpak
16. potentiële = mogelijke
17.  inspeelde op = actief reageerde op
18. doorbrak = plotselinge vooruitgang
19. verzadigd = totaal gevuld
20. maskeren = verbergen

Slide 8 - Slide

'Ik verga van de honger!'
personificatie, metafoor, vergelijking, eufemisme, understatement of hyperbool?

Slide 9 - Open question

‘Jouw zakelijke e-mail aan de directie van de sportschool staat helemaal bol van de fouten.’
Hyperbool, personificatie, eufemisme, understatement

Slide 10 - Open question

Die jongens hebben wel een paar centen verdiend met de oprichting van Facebook.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 11 - Quiz

In zijn verkiezingstoespraak deed de politicus een paar ferme uitspraken over de gekleurde medemens.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 12 - Quiz

Geef de betekenis van: Zijn ogen vallen bijna uit zijn kassen

Slide 13 - Open question

Wat betekent de uitdrukking: Geld stinkt niet?

Slide 14 - Open question

Aan de slag
blz. 60+61: opdr. 4 en 6
blz. 93 t/m 95opdracht 3, 4 en 5 in je schrift. Bij opdracht 3 vraag 4 noem je géén metoniem. De rest wel.

Klaar = lezen

Slide 15 - Slide