Zinsontleding

timer
2:00
Zinsontleding
1 / 14
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

timer
2:00
Zinsontleding

Slide 1 - Mind map

Lesdoelen:

- Aan het einde van de les weet je wat de persoonsvorm , het onderwerp, het gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp is.
- Aan het einde van de les kan je een enkelvoudige zin ontleden.
-Aan het einde van de les ken je 3 verschillende moeilijke onderwerpen. 

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat verandert is de persoonsvorm. 

Slide 3 - Slide

Onderwerp
1. Zoek eerst de persoonsvorm. 
2. Zet wie of wat voor de persoonsvorm. 
3. LET OP: EEN ZIN BEVAT ALTIJD MAAR ÉÉN ONDERWERP.
4. Het onderwerp kan wel uit meerdere woorden bestaan. 

Slide 4 - Slide

Gezegde
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de desbetreffende zin.

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp 
Het lijdend voorwerp vind je door deze vraag te stellen:
wie/wat + onderwerp + gezegde

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 7 - Slide

Even oefenen!

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Ik fiets naar school.
A
Fiets
B
Ik
C
Naar
D
School

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Wij vinden het moeilijk
A
Wij
B
moeilijk
C
vinden
D
het

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De hond heeft zijn bak helemaal leeggegeten.
A
Zijn bak
B
De hond
C
heeft
D
leeggegeten

Slide 11 - Quiz

Noem het meewerkend voorwerp:
Heeft die jongen zijn moeder nou een kus gegeven of niet?

Slide 12 - Open question

Benoem: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Mijn moeder geeft mijn zusje een kom soep.

Slide 13 - Open question

Wat vind jij nog lastig?

Slide 14 - Mind map