1.1 Wat is economie? deel 3

Welkom,


Welkom

Ga zitten en pak je spullen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom,


Welkom

Ga zitten en pak je spullen.

Slide 1 - Slide

Startopdracht
Kraak de kluis:

Maak de sommen in stilte.

Zoek de juiste letters bijde uitkomst en maak het woord,.

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1
Economie is meer dan geld

Slide 3 - Slide

Programma
  • Bespreken startopdracht
  • Uitleg 2e deel paragraaf 1
  • Aan het werk
  • Les afsluiten

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Je leert in deze paragraaf:
  • waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  • voorbeelden van wat economie met jou te maken heeft (opdracht 3,4).
  • hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
  • hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert (opdracht 8, 9, 10).

Slide 5 - Slide

Bedrijven en de overheid 
Producenten => winkels, webshops en bedrijven die een product verkopen of iets voor je doen.

Producenten maken ook keuzes:
  •  Wat voor producten willen ze verkopen?
  • Voor welke prijs?

Producenten verdienen geld door iets te verkopen.

Ook de mensen die bij hen werken verdienen geld. 


Slide 6 - Slide

Bedrijven en de overheid 
In het nieuws gaat het vaak over wetten en regels die de overheid maakt en economie.

Overheid => maakt wetten en regels:
  • Hoe hoog is het loon?
  •  Hoe hoog zijn de uitkeringen?
  • Hoeveel belasting moeten mensen betalen?

Als deze regel/wetten veranderen, kan dat gevolgen hebben. 

Slide 7 - Slide

Kinderbijslag
Ouders van kinderen onder de 18 jaar krijgen van de overheid kinderbijslag. 

Voor ieder kind ontvangen zij ieder kwartaal (= 3 maanden) een bedrag. Hoe hoog het bedrag is hangt af van de leeftijd van het kind. 

0 t/m 5 jaar      € 261,70
6 t/m 11 jaar     € 317,77
12 t/m 17 jaar   € 373,85

Slide 8 - Slide

Bij welke leeftijd van een kind ontvang je de meeste kinderbijslag?
A
0 t/m 5 jaar
B
6 t/m 11 jaar
C
12 t/m 17 jaar

Slide 9 - Quiz

Geldbedragen opschrijven
Bij geld bedragen schrijf je het €-teken op en daarachter het bedrag => €5,00

Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma, maar op de rekenmachine is dit een punt
Een geldbedrag noteer je met 2 cijfers (decimalen) achter de komma => €5,95

Als een bedrag in hele euro’s is, hoeft er niets achter te staan => €2 / €2,- / €2,00

Bij duizendtallen noteer je een punt op 3 plaatsen van achteren => €88.200 => op je rekenmachine moet je deze punt niet intoetsen!

Slide 10 - Slide

Check leerdoelen
Je kunt nu:
  • uitleggen waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  • voorbeelden geven hoe jijzelf met economie te maken hebt (opdracht 3,4).
  • uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
  • een geldbedrag op de juiste manier noteren (opdracht 8, 9, 10).

Slide 11 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 12 - Open question

Wat vond je moeilijk?

Slide 13 - Open question

Aan de slag
Wat
Maken opgave 5 t/m 10 blz 12 en 13
Hoe
Alleen, of met buur op fluistertoon
Hulp
Theorie in het boek, buur, daarna mw. de Boer
Tijd
15 minuten
Uitkomst
Je kunt nu:
* uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
* een geldbedrag op de juiste manier noteren (opdracht 8, 9, 10).
Klaar?
Maak opdracht 1, 2 en 3 van bladzijde 38

Slide 14 - Slide

Hoe ging deze les????

Slide 15 - Slide

Vooruitblik 
Volgende les:
Hoe komen we aan geld?
Ruilen








Slide 16 - Slide

Opdracht 5
1) consument
2) producenten - verkopen
3) overheid

Slide 17 - Slide

Opdracht 6
1) Producenten - consumenten
2) Producenten - verdienen

Slide 18 - Slide

Opdracht 7
a) Per kwartaal € 373,85

     Per maand € 373,85 /3 = € 124,616667 = € 124,62

b) € 373,85 + € 373,85 + € 317,77 = € 1.065,47

Slide 19 - Slide

Opdracht 8
a) €15 / €15,- / €15,00
b) €260 / €260,- / €260,00
c) €200,60

Slide 20 - Slide

Opdracht 9
€6,49
€17,50
€8,50
€143.312
€131,65
€17.582.493

Slide 21 - Slide

Opdracht 10
a) Boven: miljoen   -   Onder: duizend
b) 16 miljoen 255 duidend 499 euro

Slide 22 - Slide