Le verbe faire
1 / 12
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
'Faire' betekent...
A
zijn
B
kunnen
C
hebben
D
maken, doen
Slide 2 - Quiz
Faire
je / tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
fais
fait
faisons
faites
font
Slide 3 - Drag question
Zet de vervoegingen van het werkwoord 'faire' in de goede volgorde.
faire
il, elle, on fait
nous faisons
tu fais
vous faites
ils font
je fais
Slide 4 - Drag question
Il (faire) ______ beau?
Slide 5 - Open question
Ils (faire) ______ les devoirs?
Slide 6 - Open question
Je (faire) ______ mes devoirs?
Slide 7 - Open question
nous ______ (faire)
Slide 8 - Open question
faire (tu)
Slide 9 - Open question
faire (vous)
Slide 10 - Open question
on ... (faire)
Slide 11 - Open question
Op een schaal van 1 tot 10 : hoe goed ken je het w.w. faire?
