Seksuele ontwikkeling

 ontwikkeling
1 / 38
next
Slide 1: Slide
PsychologieSecundair onderwijs

This lesson contains 38 slides, with text slides.

Items in this lesson

 ontwikkeling

Slide 1 - Slide

Seksuele ontwikkeling
De definitie van seksuele ontwikkeling volgens psychologen verwijst naar het proces waarbij individuen gedurende hun leven een begrip en beleving van hun eigen seksualiteit ontwikkelen. Dit proces omvat biologische, psychologische, sociale en culturele aspecten, en speelt een belangrijke rol in de vorming van identiteit, relaties en intimiteit.


Slide 2 - Slide

Kernaspecten
1. Biologisch perspectief:
De fysieke en hormonale veranderingen die plaatsvinden tijdens de levensloop, zoals puberteit, vruchtbaarheid en menopauze.
Ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken.


Slide 3 - Slide

2. Psychologisch perspectief:
Ontwikkeling van seksuele gevoelens, verlangens en oriëntatie.
Bewustwording van seksuele identiteit (bijvoorbeeld homo-, hetero-, of biseksueel).
Het omgaan met emoties, zelfbeeld en grenzen in seksuele contexten.

Slide 4 - Slide

3. Sociaal-cultureel perspectief:

Invloed van opvoeding, normen, waarden en culturele opvattingen over seksualiteit.
Sociale interacties en relaties die bijdragen aan het leren over intimiteit en wederzijds respect.


Slide 5 - Slide

4. Cognitief perspectief:

Verwerking van informatie over seksualiteit, zoals seksuele voorlichting, en het ontwikkelen van een eigen mening over seksuele moraal.
Het begrijpen van concepten als toestemming, veiligheid en gelijkwaardigheid.

Slide 6 - Slide

Nature/nurture/zelfbepaling
Psychologen benadrukken dat seksuele ontwikkeling een normaal, individueel proces is dat beïnvloed wordt door biologische aanleg en sociale omgeving. 

Slide 7 - Slide

Genderidentiteit
Genderidentiteit verwijst naar het diepgewortelde gevoel van een persoon over hun eigen gender, dat mogelijk wel of niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte werd toegewezen. Het gaat om de persoonlijke beleving en innerlijke overtuiging van "man zijn," "vrouw zijn," een combinatie van beide, geen van beide, of iets anders.

Slide 8 - Slide

Belangrijke aspecten van genderidentiteit:
  1. Intern gevoel van gender:
  2. Onafhankelijk van biologische geslachtskenmerken
  3. Sociaal-culturele invloed:
  4. Non-binaire identiteiten:

Slide 9 - Slide

Verschil met andere concepten:
Genderexpressie:
Hoe iemand hun gender naar buiten toe uitdrukt, bijvoorbeeld via kleding, gedrag of haardracht. Dit kan verschillen van de innerlijke genderidentiteit.

Seksuele oriëntatie:
Genderidentiteit gaat over wie je bent, terwijl seksuele oriëntatie gaat over tot wie je je aangetrokken voelt. Deze twee zijn onafhankelijk van elkaar.

Biologisch geslacht (seks):
Dit verwijst naar de fysieke kenmerken waarmee iemand wordt geboren, zoals chromosomen, genitaliën en hormonale structuren.

Slide 10 - Slide

Genderidentiteit door de levensloop:
In de kindertijd:
Kinderen beginnen vaak rond de leeftijd van 2-4 jaar een gevoel van gender te ontwikkelen en hun identiteit te uiten.

In de adolescentie:
Puberteit kan een cruciale periode zijn waarin genderidentiteit sterker wordt gevoeld en soms in conflict komt met het lichaam of sociale verwachtingen.

Volwassenheid en ouderdom:
Voor sommige mensen blijft genderidentiteit stabiel, terwijl anderen op latere leeftijd een identiteit ontdekken of bevestigen die beter past bij hun innerlijke gevoel.

Slide 11 - Slide

De baby 
voelen, kijken, proeven en ruiken 
Vanaf 1 jaar doelbewust eigen geslachtsdeel aanraken
Het geeft hen een fijn gevoel, maar dit gevoel is niet hetzelfde als bij volwassenen. Kinderen kennen geen seksuele opwinding zoals jongeren en volwassenen. 
Leren hun eigen lichaam kennen. 
Afleren? Toestaan? Context? 

Slide 12 - Slide

Peuter
  1. Fysieke ontwikkeling 
  2. Relationele ontwikkeling 
  3. (Gender) identiteit
  4. Ontdekgedrag

Slide 13 - Slide

1. Fysieke ontwikkeling 
Kijken en voelen eigen lichaam
Jongentjes kunnen een erectie krijgen, dit heeft niets met seksuele opwinding te maken = lichamelijke reactie door toevallige aanraking. 
Vanaf 2 jaar verschillende lichaamsdelen benoemen
Verschil leren tussen jongen en meisje

Slide 14 - Slide

2. Relationele ontwikkeling
  • gedragen zoals ze denken dat een meisje of jongen zich 'horen' te gedragen
  • Kind kan zich anders voelen dan het geslacht dat hij/zij heeft => voelen zich anders
  • Kind is verliefd = vindt iemand heel erg lief

Slide 15 - Slide

3. (Gender)identiteit
  • 2 jaar verschillende lichaamsdelen benoemen en herkennen. 
  • Vanaf 3 jaar weten ze dat ze zelf jongen/meisje zijn, ze denken soms wel nog dat dit later kan veranderen. 
  • Meer genderrol gedrag 

Slide 16 - Slide

4. Ontdekgedrag
  • Vanaf 1 jaar doelbewust eigen geslacht aanraken, geeft hen een ander fijn gevoel
  • Vanaf 2 jaar: vragen wat het verschil tussen jongen en meisje is
  • Spelen spelletjes: 'doktertje', 'mama en papa'
  • Tonen soms geslachtsdeel aan anderen 
  • Vanaf 3 jaar: vieze-woorden-fase

Slide 17 - Slide

Kleuter
1. Omgaan met vragen rond seksualiteit
2. De geslachtsdelen 
3. Verschillen tussen jongens en meisjes
4. Sociale regels
5. Voortplanting en geboorte
6. Vriendschap
7. Verliefdheid

Slide 18 - Slide

1. Omgaan met vragen rond seksualiteit
Kinderen vragen alles, maar als het over seks gaat, denk je dat hoeven ze nog niet te weten. 
1. Door met kinderen te praten, weet je waarmee ze bezig zijn 
2. Je geeft correcte informatie, als je zwijgt leert het ergens anders.
3. Ouders met een open, positieve houding tov seksualiteit => kinderen later minder seksuele problemen hebben en tevreden zijn over hun seksuele relaties

Slide 19 - Slide

2. De geslachtsdelen 
Vanaf 3 jaar besef dat hun geslacht niet meer te veranderen is. 
Hoe benoem je een penis en vagina op die leeftijd? 

Slide 20 - Slide

3. Verschillen tussen jongens en meisjes
Zelf heel stereotiep handelen volgens hun geslacht. 

Hoe ga je hiermee om? 

Slide 21 - Slide

4. Sociale regels
kinderen kunnen niet te pas en te onpas op seksuele ontdekking gaan. 
Context is belangrijk, gedrag niet afstraffen! 

Slide 22 - Slide

5. Voortplanting en geboorte
Waar komen baby's vandaan? 
Leg dit in stapjes uit en benoem langzaamaan meer details. 

Slide 23 - Slide

6. Vriendschap
Sommige vriendschappen zijn intenser dan andere. 
Aan vriendschap zijn duidelijke regels verbonden dit leren ze al snel. 

Slide 24 - Slide

7. Verliefdheid
= een zeer uitgesproken voorkeur voor iemand speciaal. 
Volwassenen nemen dit vaak niet serieus, maar in de gevoelswereld is dit zeer ernstig en menen ze dit ook. 
Een kind kan ook heel verdrietig zijn als de ander niet 'verliefd' terug is. 

Slide 25 - Slide

Het lager schoolkind 
Fase 1: 6-9 jaar: beetje spannend
Fase 2: 9-12 jaar: pre-puberteit

Slide 26 - Slide

Fase 1: 6-9 jaar 
  • verschil tussen vriendschap, verliefdheid wordt duidelijker
  • Worden zich steeds bewuster van de mening van anderen 
  • Vergelijken zich met anderen of hoe ze zouden willen zijn. 
  • Aantal vriendschappen neemt toe
  • Stereotype ideeën over gender nemen weer wat af
  • Vanaf 8 jaar ontdekken kinderen steeds meer verschillende kanten van zichzelf en weten ze ook dat iemand anders gevoelens of kwaliteiten kan hebben. 
  • Steeds meer vragen over seksualiteit 

Slide 27 - Slide

Fase 2: 9-12 prepuberteit
  • fysieke veranderingen 
  • bewuster van sociale normen en waarden
  • 11 jaar: gevoel van zelfredzaamheid en onaantastbaarheid
  • start online leven
  • seksuele oriëntatie: op wie ze vallen
  • sommigen willen net veel meer weten over seksualiteit, anderen net niet. Online info opzoeken

Slide 28 - Slide

Samenhang ontwikkelingsgebieden

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Soorten 
1. Sensomotoriek
2. Psychomotoriek
3. Psychosociaal 

Slide 33 - Slide

1. Sensomotoriek 
= sensorische waarnemingen en motorische acties 

voorbeelden: veters strikken, bal vangen, fietsen, eten met een lepel 

Slide 34 - Slide

2. Psychomotoriek 
= samenhang tussen cognitieve processen(denken) en motorische handelingen (bewegen)

Voorbeelden: schrijven, tanden poetsen, auto rijden, glas water drinken, dansen, leren typen, knippen met schaar, touwspringen, balspellen, schrijven op een bord

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

3. Psychosociaal 
= interactie tussen psychologische factoren (gedachten, emoties, persoonlijkheid) en sociale factoren (relaties, omgeving, cultuur)

Voorbeelden: samenwerken in groep, rouwen, nieuwe vrienden maken, omgaan met pesten, omgaan met een chronische ziekte, omgaan met een terminale ziekte, faalangst, groepsdruk, vluchten voor een oorlog, discriminatie, werkloosheid, sociaal isolement

Slide 37 - Slide

Opdracht blz 110

Slide 38 - Slide