Les 30

Welkom! 
Ga op je telefoon naar: 
lessonup.app
Vul deze code in: 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom! 
Ga op je telefoon naar: 
lessonup.app
Vul deze code in: 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Ik weet dat bij sterke werkwoorden de klank verandert.
Ik kan in de zin de juiste vorm van een sterk werkwoord in de verleden tijd zetten.

Slide 2 - Slide

Sterke en zwakke werkwoorden
Wie kan het verschil noemen?

Slide 3 - Slide

Les 30
Verleden tijd van sterke werkwoorden 
Bij sterke werkwoorden verandert de klank
loop - liep / schrijf - schreef

Slide 4 - Slide

Kan je zelf een voorbeeld van een
sterk werkwoord bedenken?
bv: eet - at

Slide 5 - Mind map

Sterke werkwoorden VT
Je schrijft deze werkwoorden zo kort mogelijk
Géén extra D's of T's nodig! 

Uitlegfilmpje

Slide 6 - Slide

Ik ... (zien)

Slide 7 - Mind map

Ik zag

Slide 8 - Slide

Wij ... (eten)

Slide 9 - Mind map

Wij aten

Slide 10 - Slide

Jullie ... (vinden)

Slide 11 - Mind map

Jullie vonden

Slide 12 - Slide

En nu...
Lees het stukje BELANGRIJK! nog een keertje door 

Slide 13 - Slide

Vragen?

Slide 14 - Slide

Ik snap de uitleg van les 30
A
Ja, dat denk ik wel
B
Een beetje
C
Niet echt
D
Nee, nog niet

Slide 15 - Quiz

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
atleet, bankier, schoenmaker
B
kookt, gemaakt, uitslapen
C
hoeveel, waarom, wanneer

Slide 16 - Quiz

Wat voor een woordsoort is de persoonsvorm altijd?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
een persoon

Slide 17 - Quiz

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 18 - Quiz

Er staat altijd een persoonsvorm in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
" Ik zal dat nooit meer doen!"
A
ik
B
zal
C
dat
D
doen

Slide 20 - Quiz

Ik heb gegeten
De persoonsvorm is:
A
Ik
B
gegeten
C
heb
D
De zin heeft geen persoonsvorm

Slide 21 - Quiz

Persoonsvorm
Ik moet naar mijn werk.
A
Ik
B
moet
C
naar
D
mijn werk

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Sam en Lotte gaan naar de nieuwe James Bond film vandaag.
A
Sam
B
Sam en Lotte
C
Lotte
D
James Bond

Slide 24 - Quiz

Wat is de pv tt?
Wij ____ samen naar het strand.
A
liepen
B
lopen
C
loopt
D
loopte

Slide 25 - Quiz

Wat is juist? pv vt
Hij (verbazen) zich er niet over.
A
verbaaste
B
verbaazte
C
verbaasde
D
verbasde

Slide 26 - Quiz

Vul de PV-tt-ev in.
( Missen) Ik .......... je nog elke dag.
A
miste
B
mist
C
mis

Slide 27 - Quiz

( PV vt)
Judith (maken) alle opdrachten in de les
A
maakte
B
maaktte
C
maakt
D
maken

Slide 28 - Quiz

Wat is de pv tt?
Hij ____ van sushi.
A
houd
B
hield
C
houdt
D
hielt

Slide 29 - Quiz

Vul in: pv vt
Vanmorgen .......... de auto niet meer
A
start
B
stard
C
startte
D
startde

Slide 30 - Quiz

Aan de slag
Les 30
Alle opdrachten
Tijd: rest van de les
Klaar? afmaken weektaak

Slide 31 - Slide