Concept check oog (NLT)

Vragen over het oog
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Vragen over het oog

Slide 1 - Slide

Impulsen zijn:

A
prikkels
B
elektrische stroompjes
C
reacties
D
bewegingen

Slide 2 - Quiz

sleep de namen naar de juiste nummers niet alle namen hebben een plek 
onderdelen oog 



1
5
7
9
iris
blinde vlek
netvlies
vaatvlies
hoornvlies
gele vlek
pupil

Slide 3 - Drag question

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde.
lens  
hoornvlies
netvlies 
pupil

Slide 4 - Drag question

De pupilreflex: bij sterk licht...
A
wordt de pupil kleiner en de iris groter
B
worden de pupil en de iris kleiner
C
wordt de pupil groter en de iris kleiner
D
worden de pupil en de iris groter

Slide 5 - Quiz

Wat is accommoderen?
A
Regelen van de hoeveelheid licht dat in het oog mag komen door de bolling van de ooglens te veranderen.
B
Scherpstellen van het oog door de bolling van de ooglens te veranderen.
C
Regelen van de hoeveelheid licht dat in het ook mag komen door de iris te vergroten of te verkleinen.
D
Scherpstellen van het oog door de iris te vergroten of te verkleinen.

Slide 6 - Quiz

Atropine is een stof die gebruikt wordt bij oogonderzoek. Als atropine in een oog wordt gedruppeld, wordt de pupil zo groot mogelijk.

Rondom de lens achter de pupil bevindt zich een spier die het accommoderen regelt. Als atropine in de ogen wordt gedruppeld, ontspannen deze spieren zich. De lenzen worden dan zo plat mogelijk. Heeft dit gevolgen voor het scherp zien?
A
Nee
B
Ja, je kan daardoor dichtbij niet meer scherp zien
C
Ja, je kan daardoor veraf niet meer scherp zien
D
Ja, je kan daardoor zowel veraf als dichtbij niet meer scherp zien

Slide 7 - Quiz

Welke persoon kan goed diepte zien?
A
B

Slide 8 - Quiz

Een roofvogel heeft een extra grote gele vlek.
Wat is het voordeel daarvan?
A
Extra diepte zien
B
Extra scherp zien
C
Extra kleur zien
D
Groter gezichtsveld

Slide 9 - Quiz

Wat doet de pupil/wat is de functie van de pupil?
A
Regelt de hoeveelheid licht die in je oog komt.
B
Regelt dat je altijd scherp kunt zien.
C
Zorgt dat je kunt focussen.
D
Zorgt ervoor dat je kleuren kunt zien.

Slide 10 - Quiz

Pupilreflex
overdag
's nachts

Slide 11 - Drag question

Juist 
Onjuist
Straallichaam
In het straallichaam zitten spiertjes.
Vier leerlingen doen een uitspraak over die spiertjes. Bepaal of de uitspraak juist of onjuist is en sleep naar het bijbehorende vak:

Elle: "Die spiertjes regelen de grootte van de pupil."
Joeri: "Die spiertjes regelen de spanning van de lensbanden."
Karlijn: "Die spiertjes spelen een rol bij het accommoderen."
Wolf: “Die spiertjes zijn kringvormig’.”

Slide 12 - Drag question

In de tekening hierna zie je een doorsnede van een oog.
De onderdelen van het oog zijn genummerd.

Functie: Hiermee kun je accommoderen.

Over welk onderdeel gaat dit?
A
Nummer 6: lens
B
Nummer 11 : vaatvlies
C
Nummer 7: hoornvlies
D
Nummer 8: iris

Slide 13 - Quiz

Waardoor kun je
diepte zien?
A
Doordat je pupillen groter of kleiner kunnen worden.
B
Doordat je ooglens platter of boller kan worden.
C
Doordat je met je linkeroog een iets ander beeld ziet dan met je rechteroog.
D
Doordat het beeld op je netvlies kleiner, onderste boven en gespiegeld is.

Slide 14 - Quiz