This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
vragen hoofdstuk 5 licht
Slide 1 - Slide
Zonnestraling bestaat uit verschillende soorten straling. Als zonnestraling op een ruit valt, wordt het zichtbare licht vooral:
A
doorgelaten
B
geabsorbeerd
C
omgezet in warmte
D
teruggekaatst
Slide 2 - Quiz
Accommoderen van je oog wil zeggen dat er meer of minder licht in je oog komt.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Je hebt een lichtbron. Wanneer kun je deze lichtbron zien?
A
Als een lichtstraal van de lichtbron in je oog komt.
B
Als er licht op valt.
C
Als er mistdruppels of andere kleine deeltjes rondom de lichtbron zijn.
D
Als het eromheen donker genoeg is.
Slide 4 - Quiz
Waar zit ultraviolette straling ten opzichte van het zichtbare licht?
A
links van het witte licht
B
rechts van het witte licht
Slide 5 - Quiz
In zonlicht komen ook andere soorten licht voor: infrarood en ultraviolet licht. Welk soort licht kan een mens niet zien?
A
alleen infrarood licht
B
alleen ultraviolet licht
C
zowel infrarood als ultraviolet
Slide 6 - Quiz
Je schijnt met blauw licht op een rode scooter. In welke kleur zie je de rode scooter?
A
blauw
B
rood
C
zwart
D
paars
Slide 7 - Quiz
De zon schijnt op een groene plant. Het zonlicht wordt teruggekaatst door de groene bladeren. Een deel van het zonlicht wordt door de bladeren opgenomen. Wat gebeurt er met het opgenomen licht?
A
Het licht geeft kleur aan het blad.
B
Het licht wordt gereflecteerd.
C
Het licht wordt omgezet in ultraviolette straling.
D
Het licht wordt omgezet in warmte.
Slide 8 - Quiz
Iedere lichtbron heeft hetzelfde spectrum
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Bij een prisma hebben de kleuren een andere volgorde dan bij een regenboog
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Hoe kan een python (slang) zijn prooi in het donker 'zien' ?
A
De python heeft een zintuig dat gevoelig is voor infrarood.
B
De python heeft lichtgevende ogen.
C
De python maakt een geurstof, die de prooi lokt.
D
De python maakt gebruik van sonar.
Slide 11 - Quiz
Schaduw is:
A
het ontbreken van zonlicht.
B
een plek waar het licht door een voorwerp wordt tegengehouden.
C
iets wat je krijgt als je lichtbron uitvalt.
D
een plek achter een doorzichtige plastic fles.
Slide 12 - Quiz
In halfschaduw komt meer licht dan in kernschaduw
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Voor de spiegelwet moet je de hoek van inval weten.
Wat is de hoek van inval?
A
de hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal
B
de hoek tussen de invallende lichtstraal en de spiegel
C
de hoek tussen de invallende lichtstraal en de teruggekaatste lichtstraal
D
de hoek tussen de normaal en de spiegel
Slide 14 - Quiz
Dit is de hoek van inval.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Wat is een spectrum op de afbeelding?
A
De driehoek
B
Het invallende licht
C
De kleurenband
Slide 16 - Quiz
Infrarood is warmtestraling
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Wat is een Infrarood lamp?
A
Een lamp om bruine huid van te krijgen
B
Een lamp om warmte mee te geven
C
Een lamp om mee te spiegelen
D
Een lamp om zwart licht mee te schijnen
Slide 18 - Quiz
Van ultraviolette straling word je geel.
A
niet waar
B
waar
Slide 19 - Quiz
Een negatieve lens is
A
Hol
B
Bol
Slide 20 - Quiz
Is dit een positieve of een negatieve lens.
A
Positief
B
Negatief
Slide 21 - Quiz
Je schijnt met een zaklamp op een negatieve lens. Wat is het brandpunt van die negatieve lens?
A
Het punt waar de lichtstralen na breking bij elkaar komen.
B
Het punt waar de lichtstralen vandaan komen.
C
Het punt waar de lichtstralen vandaan lijken te komen.
Slide 22 - Quiz
Een positieve lens is een ......
A
Bolle lens
B
Holle lens
Slide 23 - Quiz
Welke van de lichtstralen gaat na de positieve lens door het brandpunt?
A
lichtstraal 1
B
lichtstraal 2
C
lichtstraal 3
D
lichtstraal 4
Slide 24 - Quiz
Een positieve lens is in het midden -------- dan aan de randen.
A
convergente
B
divergente
C
dunner
D
dikker
Slide 25 - Quiz
Welke lens is een positieve lens?
A
a
B
b
C
a & b
D
geen
Slide 26 - Quiz
wat is geen onderdeel van het oog
A
Netvlies
B
pupil
C
hoornlaag
D
oogbot
Slide 27 - Quiz
Het oog hiernaast is :
A
Verziend
B
Bijziend
C
Normaal
Slide 28 - Quiz
De pupil van je oog kan platter of boller worden.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quiz
Accommoderen van je oog wil zeggen dat er meer of minder licht in je oog komt.