Met goede
argumenten onderbouw je je mening of je standpunt.
Mening/standpunt: ik vind dat de school om 10:00 uur moet beginnen in plaats van 8:30 uur.
Slecht argument: omdat ik dat vind.
Goed argument voor: ik ben voor de stelling, omdat ik dan minder moe ben en dus beter kan opletten tijdens de les.
Goed argument tegen: ik ben tegen de stelling, omdat als de school later begint, we ook langer door moeten en ik wil graag mijn avond vrij hebben.