Kader 2 Extra instructie

Herhaling Lijdend Voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp?
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling Lijdend Voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp?
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 1 - Slide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp
timer
0:40
A
Alle werkwoorden in de zin
B
De vraag: wie (of wat) + persoonsvorm
C
De zin in een andere tijd zetten
D
De vraag: wie (of wat) + gezegde + onderwerp

Slide 3 - Quiz

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 4 - Quiz

De buurman van nummer 12 stond zijn aanhanger te poetsen op de oprit.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De buurman van nummer 12
B
stond te poetsen
C
zijn aanhanger
D
op de oprit

Slide 5 - Quiz

Wat voor benzine gebruikt de scooter van jouw broer?
Wat is wat voor een benzine?
A
Lijdend voorwerp
B
Onderwerp

Slide 6 - Quiz

Wat krijgt die griezelige slang van jou eigenlijk te eten?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Wat
B
die griezelige slang
C
krijgt te eten
D
niks

Slide 7 - Quiz

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen aangegeven worden met verwijswoorden.

  • hij, ze, zij, het
  • hem, haar, het
  • deze, die, dat, dit
  • dat en wat

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 9 - Slide

De thee methode

het woorden

het huis

het park


het/dat/dit

 

t

de woorden

de fiets

de keuken


de/deze/die


e

Slide 10 - Slide

Zo’n boek over topsport vind ik wel leuk, maar .........................
hier heb ik al.
A
Dit
B
deze
C
dat
D
die

Slide 11 - Quiz

De 7Days had deze week een speciale bijlage.
............. ging over het koningshuis.
A
Dit
B
Die
C
Dat
D
Deze

Slide 12 - Quiz

Die taart lust ik wel, maar

............. hier lijkt me lekkerder.
A
Die
B
Deze
C
Dit
D
Dat

Slide 13 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 14 - Slide

't Sexy Fokschaap
ook wel 't x kofschip
eindigt de ik-vorm (stam) op een letter uit het 't x kofschip
dan -t anders altijd een -d 

Slide 15 - Slide

Hoe schrijf ik voltooid deelwoord van plagen?
A
Geplaagd
B
Geplaagt

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf ik voltooid deelwoord van doven?
A
Gedoofd
B
Gedooft

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf ik het voltooid deelwoord van oppassen?
A
Opgepasd
B
Opgepast

Slide 18 - Quiz