1.3 Temperatuur

H2 Het weer
Pak je boeken er bij!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H2 Het weer
Pak je boeken er bij!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Herhalen 2.2
  • Oefenen 2.2
  • Test jezelf 2.2
  • Uitleg 2.3
  • Opdrachten 2.3 maken
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Onthoud
• De lucht in de atmosfeer heeft een behoorlijk gewicht. De lucht oefent een druk uit op het aardoppervlak. Dat noem je de luchtdruk.
• De luchtdruk kun je meten met een barometer. In een metaalbarometer zit een metalen doosje dat gemakkelijk wordt ingedrukt als de luchtdruk groter wordt en weer gemakkelijk terugveert als de luchtdruk lager wordt. Aan het doosje zit een wijzer die de hoogte van de luchtdruk aanwijst.
• De luchtdruk wordt meestal weergegeven in millibar. De officiële eenheid van druk is pascal (Pa).
• De luchtdruk op aarde is niet altijd even groot. Als de luchtdruk lager is dan de omgeving, dan heb je te maken met een lagedrukgebied. Dat brengt onrustig weer met wind en regen. Hogedrukgebieden hebben een luchtdruk die hoger is dan de omgeving. Het weer in een hogedrukgebied is zonnig.

Slide 3 - Slide

Onthoud
• Hoe hoger je in de atmosfeer komt, des te lager is de luchtdruk.
• Als je lucht in een afgesloten ruimte pompt, neemt de luchtdruk toe. Dit komt doordat er steeds meer moleculen in de ruimte tegen de wand van de ruimte botsen. De druk in een afgesloten ruimte noem je gasdruk.
• Het verschil tussen de druk in een afgesloten ruimte en de luchtdruk noem je overdruk. De overdruk kun je meten met een manometer.
• De absolute luchtdruk kun je berekenen met de formule:
absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 4 - Slide

Luchtdruk
Hoe hard drukken de luchtmoleculen op je.

Temperatuur:
Hoge temperatuur = hoge druk
Lage temperatuur = lage druk

Hoogte:
Hoog = lage druk
Laag = hoge druk




Slide 5 - Slide

Luchtdruk 
Hoge druk = mooi weer
Lage druk = slecht weer

Gemiddeld schommelt de luchtdruk tussen 940 tot 1060 bar.

Slide 6 - Slide

Luchtdruk meten
Luchtdruk meet je met een barometer.

De luchtdruk meet je in bar of pascal

1 mbar = 100 Pa

Slide 7 - Slide

Overdruk en onderdruk



Luchtdruk meet je met een barometer.

Gasdruk meet je met een manometer

(je meet het VERSCHIL met de gewone luchtdruk).

Absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 8 - Slide

In een barometer zit een metalen doosje waar de lucht grotendeels uit is gepompt.
Wat gebeurt er met het doosje als de luchtdruk daalt?
A
Niets
B
Het doosje wordt boller
C
Het doosje wordt ingedrukt

Slide 9 - Quiz

Wat gebeurt er met de druk wanneer je hoog in de bergen bent?
A
Die wordt hoger
B
Die wordt lager
C
Die blijft het zelfde

Slide 10 - Quiz

Wat veroorzaakt de hoge gasdruk in de fietsband?
A
De moleculen botsen met enorme aantallen tegen de wand aan
B
De moleculen botsen steeds meer tegen elkaar aan.
C
De moleculen zitten steeds dichter bij elkaar
D
De moleculen stoten elkaar steeds meer af

Slide 11 - Quiz

Hoe hoog is de luchtdruk in het hogedrukgebied, aangegeven met een rode H?

Slide 12 - Open question

Waarmee kan je de spanning in je banden meten?
A
barometer
B
thermometer
C
manometer
D
isometer

Slide 13 - Quiz

Thomas meet de overdruk van een band. Zijn manometer geeft 2,6 bar aan. De luchtdruk is Wat bar is de echte druk van de band?
A
1,6 bar
B
5,6 bar
C
1 bar
D
3,6 bar

Slide 14 - Quiz

De overdruk in een band is 0,6 bar.
De luchtdruk buiten is 1010 mbar.
Hoeveel is de absolute druk in mbar?
A
1070 mbar
B
1016 mbar
C
1610 mbar
D
1010,6 mbar

Slide 15 - Quiz

Hoe gaat 2.2?
Ga naar 2.2 en maak test jezelf.


Klaar?
Start met het lezen en maken van 2.3




timer
5:00

Slide 16 - Slide

§2.3 Temperatuur

Slide 17 - Slide

Leerdoelen H2.3
  1. Je kunt de onderdelen van een vloeistofthermometer benoemen en hun functie beschrijven.
  2. Je kunt uitleggen wat een bimetaal is en op welke manier een bimetaalthermometer werkt.
  3. Je kunt het verband tussen gasdruk en temperatuur met het deeltjesmodel toelichten.
  4. Je kunt de temperatuur omrekenen van graden Celsius naar Kelvin en andersom.

Slide 18 - Slide

De vloeistofthermometer

Slide 19 - Slide

De vloeistofthermometer ijken

Slide 20 - Slide

Bimetaal thermometer

Slide 21 - Slide

Absolute nulpunt & kelvin
Kelvin --> Celsius -273
Celsius --> Kelvin +273

Slide 22 - Slide

En nu zelfstandig aan het werk
Maak opdracht 1 t/m 16
Blz. 94 t/m 104
timer
20:00

Slide 23 - Slide

Onthoud
• Temperatuur kun je meten met een thermometer. Je hebt vloeistofthermometers, bimetaalthermometers en (analoge) elektronische thermometers.
• Een vloeistofthermometer heeft een reservoir, een stijgbuis en een schaalverdeling. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en stijgt de vloeistof in de stijgbuis. Op de schaalverdeling kun je de temperatuur aflezen.
• Een bimetaal bestaat uit twee verschillende metalen die stevig aan elkaar zijn verbonden. Doordat de metalen anders uitzetten als de temperatuur stijgt, trekt het bimetaal krom. Het bimetaal brengt een wijzer in beweging die langs een schaalverdeling beweegt.
• Als de temperatuur van een gas in een afgesloten ruimte toeneemt, zal de druk toenemen.
• De temperatuur kan niet lager worden dan het absolute nulpunt. Het absolute nulpunt is −273 °C. De kelvinschaal begint bij het absolute nulpunt. 0 kelvin (0 K) komt dus overeen met −273 °C.
• Je vindt de temperatuur in K door 273 op te tellen bij de temperatuur in °C. Omgekeerd vind je de temperatuur in °C door 273 van de temperatuur in K af te trekken.

Slide 24 - Slide