• Temperatuur kun je meten met een thermometer. Je hebt vloeistofthermometers, bimetaalthermometers en (analoge) elektronische thermometers.
• Een vloeistofthermometer heeft een reservoir, een stijgbuis en een schaalverdeling. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en stijgt de vloeistof in de stijgbuis. Op de schaalverdeling kun je de temperatuur aflezen.
• Een bimetaal bestaat uit twee verschillende metalen die stevig aan elkaar zijn verbonden. Doordat de metalen anders uitzetten als de temperatuur stijgt, trekt het bimetaal krom. Het bimetaal brengt een wijzer in beweging die langs een schaalverdeling beweegt.
• Als de temperatuur van een gas in een afgesloten ruimte toeneemt, zal de druk toenemen.
• De temperatuur kan niet lager worden dan het absolute nulpunt. Het absolute nulpunt is −273 °C. De kelvinschaal begint bij het absolute nulpunt. 0 kelvin (0 K) komt dus overeen met −273 °C.
• Je vindt de temperatuur in K door 273 op te tellen bij de temperatuur in °C. Omgekeerd vind je de temperatuur in °C door 273 van de temperatuur in K af te trekken.