Woordsoorten 2

Nederlands 
Woordsoorten
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands 
Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Theorie over nieuwe woordsoorten:
  1. voorzetsel
  2. bezittelijke voornaamwoord
  3. persoonlijke voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:

  • kan ik een voorzetsel (vz) in een zin benoemen;
  • kan ik een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) in een zin benoemen;
  • kan ik een persoonlijk naamwoord (pers. vnw.) in een zin benoemen.


Slide 3 - Slide

Wat weet je nog over de woordsoorten:
lidwoord (lw), werkwoord (ww), zelfstandig naamwoord (zelfst. nw.) en bijvoeglijk naamwoord (bijv. nw.)?

Slide 4 - Mind map

Benoem in onderstaande zin de volgende woordsoorten: lw, ww, zelfst. nw., bijv. nw.:
Mark gaat graag naar het grote tuincentrum.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een kort woord dat vaak een plaats, tijd of reden aangeeft.  VB: na de les, tijdens het eerste uur, op de grond, door het raam, wegens vakantie. 

Voorzetsels staan vaak aan het begin van een zinsdeel of groepje woorden 'kastwoorden' + per, met, van, te

Slide 8 - Slide

Noteer de voorzetsels uit de volgende zin:
In de trein naar Den Haag zat de conducteur met een kop koffie in de eerste klas. ​

Slide 9 - Open question

Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden. ​Deze les behandelen we het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) en het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Slide 10 - Slide

Bron: De Volkskrant 

Slide 11 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.​
 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend. 

Slide 12 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord (pers vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan.​

VB: Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd. 

Slide 13 - Slide

onderwerp
geen onderwerp
ik
mij/me
mijn
jij/je
jou/je
jouw/je
u
u
uw
hij
hem
zijn
zij/ze
haar/ze
haar 
het
het
zijn
wij/we
ons
ons/onze
jullie
jullie
jullie
u
u
uw
zij/ze
hun/hen/ze
hun
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Heb je mijn nieuwe bril al gezien?

Slide 15 - Open question

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Heb je mijn nieuwe bril al gezien?

Slide 16 - Open question

Benoem het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 17 - Open question

Wat is de juiste spelling?
A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
VOORZETSELS

Slide 20 - Slide

Kun je vz., pers. vnw., bez. vnw. in een zin benoemen?
A
Ja, ik kan deze woordsoorten benoemen.
B
Ik kan de meeste woordsoorten benoemen.
C
Nog niet allemaal. Ik vind het best lastig.
D
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 21 - Quiz

Heb je nog vragen/opmerkingen voor de volgende les?

Slide 22 - Mind map

Slide 23 - Link

Huiswerk voor de volgende les

  • Persoonlijk voornaamwoorden
  • Bezittelijk voornaamwoorden 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide