3.5 Variatie in genotypen

3.5 Variatie in genotypen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.5 Variatie in genotypen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Wat weten we al?

Slide 2 - Slide

Waarvoor kun je een stamboom gebruiken?
A
Om de lengte van familieleden te vergelijken
B
Om de favoriete kleur van familieleden te achterhalen
C
Om de IQ-scores van familieleden te meten
D
Om te zien hoe een eigenschap als haarkleur is doorgegeven

Slide 3 - Quiz

Hoe bepaal je de genotypen met een stamboom?
A
Kijk naar het fenotype van iedereen in de stamboom
B
Vraag het aan de gezinsleden
C
Raadpleeg een genetisch specialist
D
Gebruik een DNA-test

Slide 4 - Quiz

Begrippen 3.4
  • Stambomen

Slide 5 - Slide

Leerdoelen 3.5
  • Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
  • Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.

Slide 6 - Slide

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Een deel van een plant kan uitgroeien tot een nieuwe plant.
  • Dit is een vorm van ongeslachtelijke voortplanting. 
  • Het genotype van de nieuwe plant is precies hetzelfde als dat van de ouderplant.
  • Het fenotype kan wel verschillend zijn, als de milieuomstandigheden anders zijn.

Slide 7 - Slide

Wat is het genotype van de nieuwe plant bij ongeslachtelijke voortplanting?
A
Het genotype van de nieuwe plant wordt bepaald door het milieu.
B
Het genotype van de nieuwe plant is anders dan dat van de ouderplant.
C
Het genotype van de nieuwe plant is precies hetzelfde als dat van de ouderplant.
D
Het genotype van de nieuwe plant kan zowel hetzelfde als anders zijn dan dat van de ouderplant.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Geslachtelijke voortplanting
  • Bij geslachtelijke voortplanting versmelten twee geslachtscellen met elkaar. 
  • Omdat de geslachtscellen verschillende genotypen hebben, zijn er voor het genotype van de bevruchte eicel veel verschillende mogelijkheden. 
  • Zo ontstaan er organismen met steeds andere genotypen en fenotypen.

Slide 10 - Slide

Waarom zijn er veel verschillende genotypen bij geslachtelijke voortplanting?
A
Genotypen veranderen tijdens de voortplanting
B
Geslachtscellen hebben verschillende genotypen
C
Genotypen worden willekeurig gekozen
D
Geslachtscellen hebben dezelfde genotypen

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Mutatie
  • Een nieuw genotype ontstaat bij geslachtelijke voortplanting, maar een genotype kan ook veranderen door een mutatie.
  • Een mutatie is een plotselinge verandering in het DNA
  • Mutaties kunnen in elke cel plaatsvinden. 
  • Als een lichaamscel muteert verander het genotype, maar de andere lichaamscellen niet.
  • Maar als een gemuteerd allel in een geslachtscel voorkomt, kan de mutatie worden doorgegeven aan de nakomelingen.

Slide 13 - Slide

Hoe wordt een mutatie doorgegeven aan nakomelingen?
A
In elke cel
B
Als een lichaamscel muteert
C
Als een gemuteerd allel in een geslachtscel voorkomt
D
Bij geslachtelijke voortplanting

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Mutagene stoffen
  • Een mutatie kan heel af en toe spontaan ontstaan.
  • Een mutatie kan ook ontstaan door invloeden van buiten het lichaam, zoals sigarettenrook en asbestdeeltjes.
  • Stoffen die een mutatie kunnen veroorzaken, noem je mutagene stoffen.
  • Ook straling kan mutaties veroorzaken.

Slide 16 - Slide

Wat zijn mutagene stoffen?
A
Stoffen die mutaties kunnen veroorzaken
B
Stoffen die alleen door straling ontstaan
C
Stoffen die alleen in het lichaam ontstaan
D
Stoffen die geen invloed hebben op mutaties

Slide 17 - Quiz

Ontstaan kanker
  • Mutaties kunnen er soms voor zorgen dat cellen te snel en zonder te stoppen gaan delen.
  • Op deze manier ontstaat een tumor.
  • Een goedaardige tumor groeit langzaam en beschadigt de omringende weefsels niet.
  • Kwaadaardige tumoren doen dit wel en noem je kanker.
  • Komen deze cellen in het bloed is er kans op uitzaaiingen.

Slide 18 - Slide

Wat is een goedaardige tumor?
A
Een tumor die langzaam groeit en geen omringende weefsels beschadigt.
B
Een tumor die snel groeit en omringende weefsels beschadigt.
C
Een tumor die langzaam groeit en omringende weefsels beschadigt.
D
Een tumor die niet groeit en geen omringende weefsels beschadigt.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Begrippen 3.5
  • Mutagene stoffen

Slide 21 - Slide

Ik kan nu
  • Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
  • Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.

Slide 22 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 3.5: 1 t/m 7
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 3.5
Veel goed? -> Maken 6+ online extra  3.5

 

timer
25:00

Slide 23 - Slide