1.1.1 Je kunt beschrijven waar de vakken nask en biologie over gaan.
1.1.2 Je kunt het verschil benoemen tussen een stof en een materiaal.
1.1.3 Je kunt met voorbeelden het verschil tussen natuurkunde en scheikunde uitleggen.
1.2.1 Je kunt benoemen wat je met je zintuigen kunt waarnemen.
1.2.2 Je kunt beschrijven hoe je voorzichtig aan onbekende stoffen moet ruiken.
1.2.3 Je kunt uitleggen waarom je bij natuurkunde en scheikunde nooit mag proeven van een stof.
1.2.4 Je kunt beschrijven wat de onderzoeksvraag en de conclusie van een onderzoek zijn.
1.3.1 Je kunt practicummateriaal herkennen.
1.3.2 Je kunt de toepassing van practicummateriaal benoemen.
1.3.3 Je kunt de veiligheidsregels en veiligheidsmiddelen bij practicum noemen.
1.3.4 Je kunt de werking van de brander uitleggen.
* Ik kan veilig en volgens voorschriften met de gasbrander werken.
* Je kunt de werking van de brander uitleggen.