P11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Werkwoordsvormen en werkwoordstijden 
Spelling, paragraaf 11
vwo leerjaar 1
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Werkwoordsvormen en werkwoordstijden 
Spelling, paragraaf 11
vwo leerjaar 1

Slide 1 - Slide

Welke onderdelen die op de toets komen, vind je nog lastig?

Slide 2 - Open question

Lesdoel
Aan het einde van de les:

- kan je de verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen
-  kan je de verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen

Slide 3 - Slide

Werkwoordsvormen en -tijden
Theorie

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling 
Werkwoordsvormen
(leer deze vormen uit je hoofd!)
  • Infinitief (inf) --> zitten.
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) --> ik zit, hij zit, wij zitten.
  • Persoonsvorm verleden tijd (pvvt) --> ik zat, wij zaten.
  • Voltooid deelwoord (vd) --> gezeten.
  • Onvoltooid deelwoord (od) --> zittend.
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn) --> de zittende jongen, het gespeelde spel.

Slide 5 - Slide

Werkwoordspelling 
Werkwoordstijden
(je moet ook de afkortingen kennen!)
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT): Iris loopt naar school.
  • Onvoltooid verleden tijd (OVT): Iris liep naar school.
  • Voltooid tegenwoordige tijd (VTT): Iris is naar school gelopen.
  • Voltooid verleden tijd (VVT): Iris was naar school gelopen.

Slide 6 - Slide

Werkwoordspelling 
  • Onvoltooid = de handeling is nog bezig.
  • Voltooid = de handeling is afgerond.

  • In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord.

Slide 7 - Slide

Werkwoordspelling 
Stappenplan:
  1. Staat er een vorm van 'hebben' of 'zijn' in de zin (+ een voltooid deelwoord)?                                                                             Ja? > Schrijf een 'V' (van voltooid).                                                         Nee? > Schrijf een 'O' (van onvoltooid).
  2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (TT) of verleden tijd (VT)? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Duidelijk?
Een paar vragen om te checken...

Slide 10 - Slide

Ik schreef een liefdesbrief.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 11 - Quiz

Peter heeft huiswerk gemaakt.
A
OVT
B
OTT
C
VTT
D
VVT

Slide 12 - Quiz

Peter maakte huiswerk.
A
OVT
B
OTT
C
VTT
D
VVT

Slide 13 - Quiz

Ik schrijf een brief
A
ott
B
vttt
C
vtt
D
vvt

Slide 14 - Quiz

Het sneeuwde zaterdag urenlang.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 15 - Quiz

Hij wordt door haar geslagen
A
ovt
B
vtt
C
vvt
D
ott

Slide 16 - Quiz

Dat had ze nog niet eerder gedaan.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 17 - Quiz

Tijdens de studiereis zullen we een bezoek brengen aan het museum.
A
ott
B
ovtt
C
vtt
D
ottt

Slide 18 - Quiz

Aan de slag

Spelling, paragraaf 11 - Spelling werkwoorden (blz. 261)
Werkwoorden - werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Opdrachten online maken







timer
35:00

Slide 19 - Slide