This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Trede 13
Herhaling
Slide 1 - Slide
Today
Aanwijzende voornaamwoorden
Slide 2 - Slide
0
Slide 3 - Video
1. Look at ....... newspaper here.
2. ..... are my grandparents, and ..... people over there are my friend's grandparents.
3. ...... building over there is the Chrysler Building.
4. ..... is my mobile phone and ..... is your mobile phone on the shelf over there.
this
These, those
That
This, that
Slide 4 - Drag question
Wat zijn linking words?
A
Voorzetsels
B
Voornaamwoorden
C
Voegwoorden
D
Lidwoorden
Slide 5 - Quiz
Linking words
Slide 6 - Slide
Welke moet je kennen?
And - en
or - of
so - dus
but - maar
Slide 7 - Slide
Wat zijn modal verbs?
A
zelfstandige naamwoorden
B
verleden tijd
C
(hulp)werkwoorden
Slide 8 - Quiz
K en TL leerlingen
Je hebt in Trede 12, leertaak 'A short message' al geoefend met de (modale) hulpwerkwoorden 'can', 'could', 'will', 'would' en 'may'. Wil je je geheugen opfrissen? Kijk dan nog eens naar die leertaak.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
have to:
A
Zou moeten
B
moet
C
moet (verplichting)
D
mag
Slide 12 - Quiz
When do we use 'have to/don't have to'?
A
to express something has been done.
B
to express something never happened.
C
to express something needs to be done.
Slide 13 - Quiz
Vul in can of have to: I_______swim.
Slide 14 - Open question
Vul in can of have to: Mrs. Potts _________to feed her cats.
Slide 15 - Open question
Vul het juiste hulpwerkwoord in (can/have to/could) + not als het nodig is. .: The teacher_______find the books yesterday.