Herhaling theorie 2.3 Beschouwende en Betogende teksten
Klassikaal maken oefentoets van maandag
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Les van 16 november
Herhaling theorie 2.3 Beschouwende en Betogende teksten
Klassikaal maken oefentoets van maandag
Slide 1 - Slide
2.3 Betoog
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
1. Waaruit bestaat een betoog?
A
Een neutrale beschrijving van feitelijke informatie en bijbehorende achtergronden.
B
Een duidelijk standpunt, sterke argumenten en weerleggingen van tegenargumenten.
C
Feiten, meningen en argumenten die verschillende kanten van een onderwerp laten zien.
Slide 4 - Quiz
2. In een beschouwing wil de schrijver of spreker jou
A
aan het denken zetten over een bepaalde kwestie.
B
laten weten hoe een bepaalde kwestie moet worden opgelost.
C
leren hoe je een bepaalde kwestie het best aanpakt.
D
overtuigen van zijn mening over een bepaalde kwestie.
Slide 5 - Quiz
3. Deze vraag gaat over de tekst ‘Fietshelmen’. De tekst is vooral een
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
instructie tekst
Slide 6 - Quiz
4. Deze vraag gaat over de tekst ‘Fietshelmen’. In alinea 2 staat: ‘Toch blijven we onvermoeibaar strijden voor nog meer fietsveiligheid.’ In welke alinea worden maatregelen genoemd die volgens de Fietsersbond zorgen voor meer fietsveiligheid?
A
alinea 7
B
alinea 6
C
alinea 3
D
alinea 5
Slide 7 - Quiz
5. Deze vraag gaat over de tekst ‘Fietshelmen’.
In alinea 3, 4 en 5 wordt een argument van de Fietsersbond tegen de helmplicht besproken.
Wat is dat argument?
A
alinea 3: Als je je zeker voelt, dan fiets je veiliger.
B
alinea 3: Mensen gaan minder fietsen.
C
alinea 4: Met de fiets op pad wordt ingewikkelder.
D
alinea 5: Deze ontwikkelingen hebben in totaal een negatief effect.
Slide 8 - Quiz
6. Deze vraag gaat over de tekst ‘Fietshelmen’. Welke uitspraak is het meest van toepassing op de argumentatie in alinea 5?
A
sterk: er worden concrete bewijzen met duidelijke bronvermelding genoemd
B
matig: de bewijzen en bronnen zijn erg algemeen geformuleerd
C
zwak: er wordt niets onderbouwd met bewijzen of bronnen
Slide 9 - Quiz
7. Deze vraag gaat over de tekst ‘Fietshelmen’. In alinea 6 staat: ‘De Fietsersbond zet daar zijn vraagtekens bij. Waar zet de Fietsersbond vraagtekens bij? Bij de stelling dat
A
fietsen de volksgezondheid juist moet vergroten.
B
mensen minder gaan fietsen bij een helmplicht.
C
minder fietsen leidt tot nul verkeersslachtoffers.
D
nul verkeersslachtoffers haalbaar is in Nederland.
Slide 10 - Quiz
8. In alinea 6 staat: ‘Een afnemende hoeveelheid fietsers zou wel eens kunnen leiden tot onveiliger fietsen.’ Wat is het argument van de Fietsersbond hierbij?
A
Als de fietshelm verplicht wordt, gaan fietsers meer risico nemen.
B
Als er veel fietsers zijn, is een land ook beter ingericht op fietsers.
C
Als mensen minder gaan fietsen, worden ze minder goed in fietsen.
Slide 11 - Quiz
9. Wat is het laatste argument van de Fietsersbond tegen de helmplicht?
A
De Fietsersbond is er volledig van overtuigd dat de helm niet verplicht moet worden.
B
De fietshelm beschermt alleen maar tegen een specifiek soort ongeval.
C
Een afnemende hoeveelheid fietsers zou wel eens kunnen leiden tot onveiliger fietsen.
D
Je kunt beter energie steken in andere maatregelen.
Slide 12 - Quiz
10. In alinea 3 staat dat de Fietsersbond er niets op tegen heeft als mensen er zelf voor kiezen een fietshelm op te zetten. In de kadertekst (alinea 8) wordt hier verder op ingegaan.
Gaat de Fietsersbond met de kadertekst dus tegen zijn eigen standpunt tégen de fietshelmplicht in?
A
Ja, want de kadertekst is een duidelijk argument vóór de fietshelmplicht. De tekst legt namelijk uit hoe je een goede helm moet kiezen en afstellen.
B
Nee, want de kadertekst is eigenlijk ook een argument tégen de fietshelmplicht. De tekst laat zien dat een helm alleen goed beschermt als hij goed past en goed is afgesteld.
C
Nee, want de kadertekst staat los van de inhoud van de tekst en heeft niets met het standpunt van de Fietsersbond te maken.
Slide 13 - Quiz
Kijk/luister fragment
‘Hoe kijken voor- en tegenstanders naar crypto’s?’.
Slide 14 - Slide
11. Het fragment komt uit een aflevering van het programma RTL-Z Crypto. Welke uitspraak past het best bij het filmpje?
A
Het programma wil de kijker laten zien hoe je het best in crypto’s kunt beleggen, dus het is een
instructie
B
Het programma wil de kijker overtuigen de door hen gegeven crypto-beleggingstips op te volgen, dus het is een betoog.
C
Het programma wil de kijker verschillende perspectieven op de crypto-wereld geven, dus het is een beschouwing.
Slide 15 - Quiz
12. Tijdens zijn minuut spreektijd zegt Jim Tehupuring: ‘Je krijgt dit’. Hij wijst dan naar de grafiek op het scherm achter hem.
Wat bedoelt hij met ‘dit’?
A
een erg wisselende waarde
B
een heel populaire belegging
C
een zeer grote winst
Slide 16 - Quiz
13. Wat heeft Samual Brannan te maken met de beleggingstip van Jim Tehupuring?
A
Net als Jim Tehupuring hield Samual Brannan er niet van om te doen wat de meeste mensen doen.
B
Ook Samual Brannan investeerde in toeleveranciers van de industrie in plaats van in de industrie zelf.
C
Samual Brannan heeft lang geleden al aangetoond dat je een fortuin kunt verdienen met beleggen.
Slide 17 - Quiz
14. Na de pitch van Jim Tehupuring geeft de presentatrice het woord aan Peter Slagter.
Hoe is de reactie van Peter Slagter het best samen te vatten?
A
Hij raadt aan om de tip op te volgen, maar hij is het niet eens met de inhoud van de pitch.
B
Hij raadt aan om de tip op te volgen, want hij is het eens met de inhoud van de pitch.
C
Hij raadt niet aan om de tip op te volgen, maar hij is het wel eens met de inhoud van de pitch.
D
Hij raadt niet aan om de tip op te volgen, want hij is het niet eens met de inhoud van de pitch.
Slide 18 - Quiz
15. De presentatrice onderbreekt de reactie van Peter Slagter met de woorden ‘Ja, nou maar wacht even.’
Wat probeert zij hiermee te bereiken?
A
dat Bert en Peter Slagter een duidelijk standpunt innemen
B
dat Bert en Peter Slagter goede argumenten voor hun mening geven
C
dat Bert en Peter Slagter met controleerbare feiten komen
Slide 19 - Quiz
16. In zijn pitch zegt Bert Slager dat mensen een aantal jaren geleden tot de conclusie kwamen dat bitcoin niet geschikt is voor kleine betalingen. Welke uitspraak is waar?
A
Bert was het in die tijd eens met die conclusie.
B
Bert was het in die tijd niet eens met die conclusie.
C
Uit de pitch kun je niet opmaken of Bert het in die tijd eens was met die conclusie.
Slide 20 - Quiz
17. Met zijn pitch wil Bert Slagter de kijker overtuigen van zijn mening
A
dat bitcoin een technologie is en geen geld, belegging of speculatie.
B
dat bitcoin straks in het rijtje van computer, mobiel en internet komt.
C
dat een nieuwe technologie in het begin altijd traag, duur en onhandig is.
D
dat het slim is om te beleggen in bitcoin, ook als het maar weinig is.
Slide 21 - Quiz
18. In zijn pitch zegt Bert Slagter: ‘Steeds meer beleggers kijken zo naar bitcoin en willen om deze reden blootgesteld zijn aan die nieuwe technologie.’ Met ‘ze willen blootgesteld zijn aan die nieuwe technologie’ bedoelt hij:
A
Ze willen die nieuwe technologie beter begrijpen.
B
Ze willen die nieuwe technologie helpen verbeteren.
C
Ze willen meeliften met die nieuwe technologie.
D
Ze willen met die nieuwe technologie anderen overtuigen.
Slide 22 - Quiz
Zelfstandig werken
Beschouwende en betogende teksten opdrachten 1 t/m 4.