Lesson goal: at the end of the class you know how to use the PP in 1 sentence correctly
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
What are we going to do today?
- Study words in Quizlet
- Grammar revision
- Grammar 6 + exercises
- Review
Lesson goal: at the end of the class you know how to use the PP in 1 sentence correctly
Slide 1 - Slide
Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes.
In silence.
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Adjectives
Adjective = bijvoeglijk naamwoord.
In het Engels gebruiken we een vaste zinsvolgorde: wie/doet/wat/waar/wanneer.
--> He watched a film on television last night
Hieraan kun je een bijvoeglijk naamwoord (adjective) toevoegen.
Slide 3 - Slide
Adjective
--> He watched a funny film on television last night
Funny is het bijvoeglijk naamwoord. Het zegt hier iets over film --> dit is het zelfstandig naamwoord. (hier kun je de/het/een voorzetten). Een adjective staat altijd VOOR het zelfstandig naamwoord
Nog een voorbeeld:
They bought a lovely dress --> lovely zegt hier iets over de jurk.
Slide 4 - Slide
Adjective and adverbs
adjective = een bijvoegelijk naamwoord.
adverb = een bijwoord.
Een adjective geeft meer informatie over een zelfstandignaamwoord (noun)
Een adverb zegt iets over het werkwoord (verb)
Slide 5 - Slide
Adjectives
We eat salted popcorns = salted zegt in deze zin iets over de popcorn. Popcorn is zelfstandig naamwoord.
He loves red cars = red zegt iets over de auto. Auto is een zelfstandig naamwoord.
Slide 6 - Slide
Adjective
Een adjective komt ook na woorden als: to be, to look, to appear, to seem.
I look amazing in my new dress.
We are serious about our singing career.
He seems nice in interviews.
Slide 7 - Slide
Adverbs
Adverbs zeggen iets over hoe vaak iets gebeurd of over de manier waarop iets gebeurd. Ze zeggen dus iets over het werkwoord.
She sings beautifully - beautifully zegt iets over het zingen. Zingen is een werkwoord.
Slide 8 - Slide
Adverbs
Adverbs worden geplaatst voor het hoofdwerkwoord maar na vormen van to be.
Je kunt een vaak herkennen aan -ly.
I never watched a horror film by myself.
We usually watch the news on the couch.
Slide 9 - Slide
Vul red in: I have a car.
Slide 10 - Open question
Vul absolutely in: She looks amazing.
Slide 11 - Open question
Vul lovely in: That is a dress.
Slide 12 - Open question
Present Perfect
De Present Perfect wordt gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu nog aan de gang is of nu nog belangrijk is --> er is dus een link met het heden.
De PP maak je door: have / has + volt.deelw
Volt.deelwoord heeft 2 vormen:
regelmatig werkwoord: + ed (walked)
onregelmatige werkwoord: 3de rijtje (do-did-done) done is dan volt.dw
Slide 13 - Slide
Present Perfect
Voorbeeld: I have washed the car. (have + volt.dw)
She has done the dishes. (has + volt.dw)
Je gebruikt de PP ook als je wilt zeggen dat iets in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang: I have had a headache for 2 weeks now. --> 2 weken geleden begonnen en nu nog steeds aan de gang.
I have lived in Sneek since July --> in Juli begonnen nu nog steeds zo.
Slide 14 - Slide
Tip!
Signaal woorden als: just, until, for, ever, never, yet, since, so far, already & recently geven de PP aan.
Slide 15 - Slide
Havo aanvulling:
Past Simple is de normale verleden tijd: + ed (of 2de rijtje)
Dit gaat over acties die geen link meer hebben met het heden
Signaal woorden hiervan zijn: last, ago, dates in the past, yesterday.