cursus 5 paragraaf 2

Cursus 5
paragraaf 2
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolBasisschoolPraktijkonderwijsvmboGroep 8Leerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Cursus 5
paragraaf 2

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan de persoonsvorm in de zin vinden

Ik kan het onderwerp in de zin aanwijzen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Het woord zegt het al: de vorm van het woord past zich aan de persoon
Jan loopt
Jan en Piet lopen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord.
timer
0:30
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

De meester van groep 8 regelt de eindmusical.
A
De meester
B
De meester van groep 8
C
regelt
D
de eindmusical

Slide 9 - Quiz

Ik kijk in het weekend graag naar programma's op tv.
A
ik
B
kijk
C
in het weekend
D
graag

Slide 10 - Quiz

Loop jij even met mij mee?
A
Loop
B
jij
C
even
D
mee

Slide 11 - Quiz

Ik eet een donut.

Slide 12 - Open question

Zijn linkerschoen is heel vies geworden.

Slide 13 - Open question

Het onderwerp

Slide 14 - Slide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + de persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 15 - Slide

De oma fietst.
Wie doet hier iets?

Slide 16 - Slide

De boom groeit.
Wat doet hier iets?

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + persoonsvorm = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 18 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 22 - Quiz

In een tweetal
Maak zelf een zin met daarin één werkwoord (de pv).  En het onderwerp is één woord.
Maak zelf een zin met daarin één werkwoord (de pv). Het onderwerp in de zin bestaat uit twee woorden.
Maak zelf een zin met daarin twee werkwoorden (de persoonsvorm en een ander werkwoord). Het onderwerp in die zin bestaat uit drie woorden.

Slide 23 - Slide

Aan de slag

Cursus 5 
paragraaf 2
opdracht 1 t/m 4
minimaal 60 %
Klaar? pak je leesboek en ga stil lezen.

Slide 24 - Slide