This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
expliquer le verbe 'faire'
écouter une chanson
faire les exercices
Slide 2 - Slide
le verbe
faire
Slide 3 - Slide
Lesdoelen: aan het einde van de les...
herken ik het werkwoord faire in een Franse zin.
kan ik in het Frans vertellen welke sport iemand beoefent.
Slide 4 - Slide
Faire
Het werkwoord faire wordt vaak gebruikt om een activiteit aan te geven!
par exemple:
faire du cheval = ?
faire du shopping = ?
faire du foot = ?
Slide 5 - Slide
Faire- schrijf dit op in jouw schrift!
faire
doen/maken
je fais
ik doe/maak
tu fais
jij doet/maakt
il/elle/on fait
hij/zij/men doet/maakt
nous faisons
wij doen/maken
vous faites
jullie/u doen/maken
ils/elles font
zij doen/maken
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites
Slide 8 - Drag question
Vous (faire) du sport
A
faisez
B
fallez
C
faites
D
fêtes
Slide 9 - Quiz
nous (faire) du cheval
A
fairons
B
faisons
C
faxons
D
fallons
Slide 10 - Quiz
Je (faire) du foot.
A
fais
B
vais
C
fait
D
vas
Slide 11 - Quiz
Faire du sport = sporten
Om te vertellen in het Frans welk sport jij beoefent
gebruik jij een vorm van
FAIRE +
DU / DE LA / DE L'
je fais de la natation = ik zwem
tu fais du foot = jij voetbalt
...etc
Slide 12 - Slide
je fais du / de la /de l'
du met mannelijke sportnamen
de la met vrouwelijke sportnamen
de l' als de sportnaam met een klinker / stomme h begint
Slide 13 - Slide
Je fais ......foot
A
de la
B
du
C
de l'
Slide 14 - Quiz
Tu fais.....natation
A
du
B
de l'
C
de la
Slide 15 - Quiz
Claudine fait .....équitation
A
de la
B
de l'
C
du
Slide 16 - Quiz
Vous .....du tennis
A
fais
B
faitez
C
faisez
D
faites
Slide 17 - Quiz
Odette et sa soeur ..... de la gym.
A
fait
B
font
C
faites
D
faisons
Slide 18 - Quiz
Faire
être avoir aller faire
ils sont ils ont ils vont ils font
Oh là là !!!
Hoe kun jij alles onthouden ?
Slide 19 - Slide
être
het werkwoord met
3 x s s s
Je suis
Nous sommes
Ils / elles sont
avoir
het rijtje begint
altijd
met een klinker
J'ai, tu as, il a
nous avons, vous avez,
ils/elles ont
Slide 20 - Slide
aller
het werkwoord met de
V
je vais, tu vas, il va
nous allons, vous allez
ils vont
faire
het werkwoord met
F
fais, fais, fait,
faisons, faites,
font
Slide 21 - Slide
vertaal in het Frans : ik zwem
Slide 22 - Open question
Vertaal : zij [ vrouw] voetballen
Slide 23 - Open question
Vertaal : Victor tennist
Slide 24 - Open question
Vertaal : wij fietsen
Slide 25 - Open question
A/ Elle fait quoi ?
Bedenk zelf de Franse zin...
Slide 26 - Slide
Et toi, tu fais quel sport ?
Schrijf in het Frans welk sport jij beoefent...
Slide 27 - Slide
Leerdoelen behaald? Aan het einde van de les: - herken ik het werkwoord faire in een Franse zin. - kan ik in het Frans vertellen welke sport iemand beoefent.