DISK thema 7 Ruzie Woordenschrift

DISK thema 7 Ruzie
1 / 34
next
Slide 1: Slide
ISKNederlandsISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

DISK thema 7 Ruzie

Slide 1 - Slide

Wat ga je deze les doen?
  • Uitleg nieuwe woorden thema 7
  • Zinnen maken met de nieuwe woorden

Slide 2 - Slide

Wat leer je deze les?
  • Ik weet wat de nieuwe woorden van thema 7 betekenen.
  • Ik kan zinnen met de woorden van thema 7 maken. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Luisteren naar de nieuwe woorden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Nieuwe woorden van vandaag
  • Kijk in DISK naar de vertaling van de woorden. 
  • Weet je wat alle woorden betekenen? 







afpakken
blijven
doorgaan
gevolg, het
alleen
cijfer, het
eerder
hard
als
direct
erger
helpen
bedankt
door
gebeuren
kapot

Slide 7 - Slide

Maak een zin met het woord 'afpakken'.

Slide 8 - Mind map

Maak een zin met het woord 'direct'.

Slide 9 - Mind map

Maak een zin met het woord 'als'.

Slide 10 - Mind map

Doorgaan
Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op.
  • Ik ...... door.
  • Jij/U ...... door. 
  • Hij/Zij ...... door.
  • Wij/Jullie/Zij ...... door 

Slide 11 - Slide

Gebeuren
Schrijf de zin in de juiste volgorde.

gebeurde - gisteren - het ongeluk - op de hoek van de straat

Slide 12 - Slide

Nieuwe woorden van vandaag
  • Kijk in DISK naar de vertaling van deze woorden.
  • Weet je wat alle woorden betekenen?




aflopen
baby, de
chat, de
duwen
allebei
bril, de
daarna
eenvoudig
allerlei
brutaal
dom
eng
angst, de
buikpijn, de
doorlopen
ernstig

Slide 13 - Slide

Maak een zin met het woord 'aflopen'.

Slide 14 - Mind map

Maak een zin met het woord 'eng'.

Slide 15 - Mind map

Maak een zin met het woord 'daarna'.

Slide 16 - Mind map

Doorlopen
Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op.
  • Ik ...... door.
  • Jij/U ...... door. 
  • Hij/Zij ...... door.
  • Wij/Jullie/Zij ...... door 

Slide 17 - Slide

Brutaal
Schrijf de zin in de juiste volgorde.

stuurt - de docent - de brutale jongen - naar huis

 

Slide 18 - Slide

Woordenschrift af woensdag 12 februari


1. Schrijf eerst de vertaling op. 
2. Zorg dat je goed weet wat het woord betekent. 
3. Maak daarna een Nederlandse zin met het woord.
3. Let op! Maak een zin die je begrijpt. 


Slide 19 - Slide

De volgorde van zinnen
Wat kun je vertellen over de volgorde van een zin?

Slide 20 - Slide

DISK

Werk aan het woordenschrift van thema 7. 


Je hebt tot woensdag 
10 februari de tijd om het af te maken. 

Slide 21 - Slide

De volgorde van een zin
1= wie of wat: mensen, dieren of dingen
2 = het werkwoord
3 = extra informatie



1
2
3
De broers
koken
pasta.
De broers
koken
vanavond
De broers
koken
thuis.

Slide 22 - Slide

De volgorde van een zin
Kun je hier een zin van maken?
1
2
3
De broers
koken
pasta.
De broers
koken
vanavond
De broers
koken
thuis.

Slide 23 - Slide

Volgorde 





maken - huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)

Slide 24 - Slide

Volgorde 





maken - hun huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
De leerlingen
(2)
(3)
(4)
(5)

Slide 25 - Slide

Volgorde 





maken - hun huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
De leerlingen
maken
(3)
(4)
(5)

Slide 26 - Slide

Volgorde 





maken - hun huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
De leerlingen
maken
vandaag
(4)
(5)

Slide 27 - Slide

Volgorde 





maken - hun huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
De leerlingen
maken
vandaag
hun huiswerk
(5)

Slide 28 - Slide

Volgorde 





maken - hun huiswerk - vandaag - de leerlingen - in de les
Wie
Werkwoord
Wanneer
Wat
Waar
De leerlingen
maken
vandaag
hun huiswerk
in de les

Slide 29 - Slide

begint-de les-om negen uur

Slide 30 - Open question

een nieuwe fiets-hij-koopt

Slide 31 - Open question

geslapen-ik-tot tien uur-heb

Slide 32 - Open question

in mijn bed - gisteren om 10 uur - ik - lag

Slide 33 - Open question

een paar dagen - ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 34 - Open question