H5 par 1+2

H5 Rondkomen
5.1: Inkomsten en uitgaven
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

H5 Rondkomen
5.1: Inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Slide

Vandaag

Hoofdstuk 5 paragraaf 1
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 2 - Slide

Lesdoel 5.1:
  • Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.
  • Ik kan verschillende soorten uitgaven benoemen en keuzes maken.

Slide 3 - Slide

Soorten inkomen
  • Inkomen in natura
  • Inkomen uit arbeid
  • Inkomen uit bezit
  • Overdrachtsinkomen

Slide 4 - Slide

Prioriteiten stellen

Slide 5 - Slide

Soorten uitgaven
Persoonlijke
Huishoudelijke 

Slide 6 - Slide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven 
bestemd voor één persoon
in een huishouden.

Slide 7 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
Uitgaven voor de 
normale boodschappen 
voor het huishouden.

Slide 8 - Slide

Gebruiks- en verbruiksgoederen
  • Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee en kun je meerdere keren gebruiken (tandenborstel)
     
  • Verbruiksgoederen gaan
    door gebruik op (tandpasta)

Slide 9 - Slide

Gebruiksgoederen

vaak gebruiken

Verbruiksgoederen

één of enkele keren gebruiken

Slide 10 - Slide

Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 11 - Slide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 12 - Quiz

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
chips
C
tandpasta
D
auto

Slide 14 - Quiz

Verbruiksgoederen gebruik je maar één of een enkele keer
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat zijn gebruiksgoederen?
A
een appel
B
benzine
C
een pen
D
computer

Slide 16 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van gebruiksgoederen
A
auto
B
snoep
C
wasmachine
D
scooter

Slide 17 - Quiz

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en schroeven
C
zaag en schroevendraaier
D
hamer en nijptang

Slide 18 - Quiz

Doel 5.1:
  • Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.
  • Ik kan verschillende soorten uitgaves benoemen en keuzes maken.

Slide 19 - Slide

Nu jij
  • Lezen leertekst par. 5.1
  • Maken toepassingsvragen par. 5.1
  • Maken rekentrainer par. 5.1

Slide 20 - Slide

H5 Rondkomen
5.2: Vast of incidenteel

Slide 21 - Slide

Leerdoelen 5.2:
  • Ik kan uitleggen wat vaste lasten zijn.
  • Ik kan uitleggen wat incidentele uitgaven zijn.
  •  Ik kan zowel vaste uitgaven als onregelmatige uitgaven van een gezin benoemen.
  • Ik kan benoemen hoe je met vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven rekening kunt houden.

Slide 22 - Slide

Incidentele uitgaven
Dit zijn uitgaven die onregelmatig zijn 
(je weet ze nooit vantevoren precies).
Bijvoorbeeld:
  • Vakantie
  • Andere auto
  • Nieuwe wasmachine
als ze stuk gaan bijvoorbeeld

Slide 23 - Slide

Vaste lasten
Dit zijn uitgaven die regelmatig terug keren.
Bijvoorbeeld:
  • Huur
  • Abonnementen
  • Gas, water en licht
Dus die je elke maand (of ieder half jaar) moet betalen.

Slide 24 - Slide

Automatische incasso
Als je toestemming geeft om regelmatig bedragen van je bankrekening af te schrijven. 
Dus vooral voor de vaste lasten!

Slide 25 - Slide

Sparen - reserveren

Slide 26 - Slide

Waarom reserveren?
Duurzame gebruiksgoederen moeten vervangen worden.
Beperkte gebruiksduur
  • Kapot
  • Verouderd
  • Betere alternatieven

Slide 27 - Slide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
aantal spaarmaanden

Slide 28 - Slide

Sparen
aankoopbedrag : aantal spaarmaanden 
= spaarbedrag per maand

Ik heb een nieuwe iPhone gekocht
van 600 euro. Ik heb voor deze 
telefoon 12 maanden gespaard.
Hoeveel heb ik per maand gespaard?

Slide 29 - Slide

Doel 5.2:
B: Ik kan uitleggen wat vaste lasten zijn.
B: Ik kan uitleggen wat incidentele uitgaven zijn.
T: Ik kan zowel vaste uitgaven als onregelmatige uitgaven van een gezin benoemen.
T: Ik kan benoemen hoe je met vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven rekening kunt houden.

Slide 30 - Slide

Automatische incasso is

A
vanzelf geld terug krijgen
B
betalen zonder toestemming
C
betalen van steeds terugkerende bedragen als huur
D
1x een bepaald bedrag betalen

Slide 31 - Quiz

Toiletartikelen vallen onder..
A
Vaste lasten
B
Persoonlijke uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 32 - Quiz

De aanschaf van een wasmachine behoort tot de
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele uitgave
D
persoonlijke uitgave

Slide 33 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 34 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 35 - Quiz

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en een hamer
C
zaag en een schroevendraaier
D
spijkers en schroeven

Slide 36 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Video

Juist of onjuist:
Consumenten moeten prioriteiten stellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quiz

Als je de behoefte wilt vervullen dan noem je dat:
A
consumeren
B
basisbehoeften
C
prioriteiten stellen
D
relativeren

Slide 40 - Quiz

Je prioriteiten zijn hetzelfde als je ......
A
evenveel geld hebt
B
dezelfde interesses hebt
C
even oud bent
D
prioriteiten zijn altijd anders

Slide 41 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 42 - Quiz

Ik vind het moeilijk om prioriteiten te stellen?
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Video

Je prioriteiten zijn hetzelfde als je ......
A
prioriteiten zijn altijd anders
B
dezelfde interesses hebt
C
even oud bent
D
evenveel geld hebt

Slide 45 - Quiz

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 46 - Quiz

Nieuwe hockey stick omdat je oude is gebroken tijdens een wedstrijd
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 47 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
auto
C
tandpasta
D
chips

Slide 48 - Quiz

Huiswerk
maken opdrachten 5.1 en 5.2 
rekentrainers 5.1 en 5.2

Slide 49 - Slide