Week 14

English
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

English

Slide 1 - Slide

To Do:
Week 12
  • Lesson 1:  Chapter 3E
  • Lesson 2: Chapter 3I
  • Lesson 3: Chapter 4B


Slide 2 - Slide

Aims

-  Je kunt bijvoeglijk naamwoorden (adjectives) gebruiken in een zin.
- Je kunt de present perfect correct gebruiken.
- Je kent de Theme Words van Chapter 4B.



Slide 3 - Slide

Lesson 1

Slide 4 - Slide

Previous Lesson
3H: Speaking & Stones exercise 51-52-53-55 on p.156-159

Slide 5 - Slide

3E: Writing & Grammar
Adjectives = bijvoeglijke naamwoorden:
-geven meer informatie over zelfstandig naamwoorden 
- komen vóór het zelfstandig naamwoord

He watched a funny film on television last weekend.
My parents have a red car.

Adjectives= bijvoeglijk naamwoorden:
- geven soms meer informatie over het onderwerp
- komen achter de werkwoorden: be, look, appear, seem, become, feel, taste

Their garden is beautiful.
The lion looked hungry.
The weather was horrible.






Slide 6 - Slide

Grammar: Word Order
Wie doet wat waar wanneer ?    
Who - Does- What - Where - When 


He watched a film on television last weekend.

Adjectives zeggen meer over "wat" en soms over "wie" (senses)

He watched a terrible film on television last weekend.
The lion looked hungry.


Slide 7 - Slide

3E-Word Order/Adjectives
Wie doet wat waar wanneer?

Zet de volgende woorden in de juiste volgorde om een zin te maken:
1) to school/ a / T-shirt/ every Monday/ blue/ Tom/ wears.
2) in the city centre/ had/ a / we / time / good / last Friday night.
3 every day / large/  she/ at home/ drinks / a / cup of coffee.

Slide 8 - Slide

3E: Grammar
Wat:
Exercise 32d: schrijf voor elke afbeelding een zin met een bijvoeglijk naamwoord (adjective) op.
Exercise 33b: zet de woorden in de juiste volgorde en schrijf de hele zin op.
Exercise 34: zet de woorden in de juiste volgorde en schrijf de hele zin op. Combineer vervolgens de zinnen met de afbeeldingen.
Exercise 35a: waar zet je de bijvoeglijk naamwoorden in de zinnen. Zet een streepje op de juiste plek in de zin.
Exercise 35b: zet bijvoeglijk naamwoorden in de zinnen. Gebruik de woorden die zijn gegeven of bedenk zelf bijvoeglijk naamwoorden die in de zinnen passen.
Exercise 36: lees de strategie en onderstreep dan de bijvoeglijk naamwoorden in de 3 zinnen. Zoek vervolgens de passende betekenis op van deze bijvoeglijk naamwoorden.
Hoe: zelfstandig, fluisterend overleg met je buurman/buurvrouw.
Uitkomst: We gaan de antwoorden de komende les nakijken.
Klaar: leer de Theme Words op p. 166 ( applaud t/m subtitles)
             leer Stone 7/8/9 op p. 168
timer
20:00

Slide 9 - Slide

Recap
1. Wat zijn adjectives?

2. Wat is de 'adjective' in de volgende zinnen:
- Tina became angry at her parents.
- He bought an expensive pair of shoes.

3. Waar zet je adjectives in een zin?

Slide 10 - Slide

Homework
Finish: exercise 32d-33d- 34- 35a/b- 36 p. 144-147
Study: Theme Words on p. 166 ( applaud t/m subtitles)
              Stone 7/8/9 on p. 168

Slide 11 - Slide


Schrijf de vertalingen op:

1. rehearse
2.breakthrough
3. red carpet
4. because
5. for example
6. too
7. thrilling
8. impressive
9. director
10. sequel


Schrijf de vertalingen op:

1. beroemdheid
2. publiek
3. repeteren
4. dwaas/onnozel
5. charmant
6. teleurstellend
7. maar
8. hoewel
9. ondertiteling
10. kaskraker

timer
10:00

Slide 12 - Slide


Schrijf de vertalingen op:

1. rehearse > repeteren
2.breakthrough > doorbraak
3. red carpet > rode loper
4. because > omdat
5. for example > bijvoorbeeld
6. too > ook
7. thrilling > spannend
8. impressive > indrukwekkend
9. director > regisseur
10. sequel > vervolg


Schrijf de vertalingen op:

1. beroemdheid > celebrity
2. publiek > audience
3. repeteren > rehearse
4. dwaas/onnozel > silly
5. charmant > charming
6. teleurstellend > disappointing
7. maar> but
8. hoewel > although
9. ondertiteling > subtitles
10. kaskraker > blockbuster

Slide 13 - Slide

Lesson 2

Slide 14 - Slide

Previous Lesson
3E: Grammar: exercise 32d-33b- 34- 35a/b- 36 on p. 144-147

Slide 15 - Slide

3I: Grammar
Exercise 58 on p. 160

Luister naar een deel van het nummer 'Hello' en schrijf het woord op dat je na het woord 'have/ 've' hoort in het nummer. 
(4x)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Hello
I've forgotten 
I must have called
I've done
I've tried



Slide 18 - Slide

Present Perfect
Vorm:
have/has + voltooid deelwoord

voltooid deelwoord
regelmatige werkwoorden: ww+ -ed  => visited
onregelmatige werkwoorden: eigen vorm (3e kolom) => p.213

Slide 19 - Slide

Present Perfect ( Voltooid tegenwoordige tijd)
Gebruik:
-om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds aan de gang is
-om te praten over ervaringen tot nu toe
-om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd waar je nu het resultaat van merkt

She has lived in London since 2016.
I have visited Italy many times.
My TV has broken down, so I can't watch the show tonight.

Slide 20 - Slide

Past Simple and Present Perfect
I visited Italy last year.

I have visited Italy many times.

My car broke down last week.

My car has broken down.

Slide 21 - Slide

Past Simple (Verleden Tijd)

for activities or situations at a definite time in the past. => nu afgelopen

yesterday / last week / two minutes ago

I visited Italy last year.
I went to school on Friday.





Present Perfect (Voltooid t.t.)

for things that happened in the past, but the time is not specified/important

for things that started in the past and are still continuing. 

I have visited Italy many times.
My sister has gone to school.




Slide 22 - Slide

Past simple or Present Perfect?
1. Hollywood has begun/ began making films in the 1920s.
2. We have seen / saw a great film yesterday.
3. Our TV has broken down / broke down, so we can't watch the show now.
4. She has seen/ saw the film many times.
5. He has lived / lived in Hollywood since July.

Slide 23 - Slide

3I: Speaking & Stones
Wat:
Exercise 59: vul have/has in en de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes (present perfect).
Exercise 60a: lees de fact files en vul de present perfect of de past simple in.
Hoe: in tweetallen=> fluisterend overleg met je buurman/buurvrouw.
Klaar: leer de Theme Words op p. 166 ( applaud t/m subtitles)
             leer Stone 7/8/9 op p. 168
             Slim Stampen: Vocabulary B-D-H + Stones 7-8-9
timer
15:00

Slide 24 - Slide

Homework
Study: Theme Words on p. 166 ( applaud t/m subtitles)
              Stone 7/8/9 on p. 168

Neem boek B mee naar de les morgen.

Slide 25 - Slide

Lesson 3

Slide 26 - Slide

Previous Lesson
3I-Grammar: exercise 58-59-60a (Present Perfect).

Slide 27 - Slide

4B: Theme Words
  • Theme Words: shopping p. 14
  • Theme Words: adverbs of frequency p.16
  • Theme Words: shopping words p. 23
  • Theme Words: getting around town p. 39

Slide 28 - Slide

4B/D/H: Theme Words
Exercise 11: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op.
Exercise 12: zet de Theme Words onder de afbeeldingen. 
Exercise 13: onderstreep de correcte Theme Words.
Exercise 14: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op. 
Exercise 15a: zet de woorden in de volgorde ( minst vaak tot meest vaak) door ze te nummeren.
Exercise 15b: zoek de weg door het doolhof, je moet 6 Theme Words tegenkomen. Schrijf deze op.
Exercise 16: lees de strategie goed door. 
Exercise 24: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de ontbrekende theme words in de zinnen in. (p.23/24)
Exercise  48: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de Theme Words in bij de afbeelding. (p.39)

Klaar: leer de Theme Words op  p.48 ( cashier-traffic jam)
             Slim Stampen: Vocabulary B-D-H

Slide 29 - Slide

Homework
Finish: exercise 11-12-13-14-15-16-24-48 on p. 14-17 + 23 +39

Study:
  •  Book A: Theme Words on p. 166 ( applaud t/m subtitles)
                          Stone 7/8/9 on p. 168
  • Book B: Theme Words on p. 48 ( cashier-traffic jam)


Slide 30 - Slide