Nederland en Indonesië

Wat betekent het begrip kolonialisme?
1 / 30
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Wat betekent het begrip kolonialisme?

Slide 1 - Open question

Soekarno was:
A
de leider van de nationalisten in Indonesie
B
een collaborateur
C
een vrijheidsstrijder
D
een Japanse generaal

Slide 2 - Quiz

Hoe kwam Soekarno aan zijn ideeën over onafhankelijkheid?
A
Hij had gesproken met Mahatma Gandi
B
Hij had de koningin in NL bezocht
C
Hij had een uitgebreide Nederlandse opleiding gehad
D
Hij nam de ideeën van de PKI over

Slide 3 - Quiz

waar staat het KNIL voor
A
Koninklijk Noord Indisch leger
B
Koninklijk Nederlands Indonesisch leger
C
Koninklijk Noord Iers leger
D
Koninklijk Nederlands Indisch leger

Slide 4 - Quiz

Hoe heette de partij van Soekarno en Hatta?
A
Partai Nasional Indonesia (PNI)
B
Trots Op Nederlands-Indië (TONI)
C
De Volksraad
D
Nasional Partai Indonesia (NPI)

Slide 5 - Quiz

Wat was het belangrijkste doel van Soekarno?
A
Hij wilde de armoede van de Indonesische bevolking aanpakken.
B
Hij wilde dat de Koningin ook na de onafhankelijkheid Koningin overIndonesië bleef.
C
Hij wilde dat Nederlands-Indië onafhankelijk werd.
D
Hij wilde samenwerking tussen de PNI en Nederland.

Slide 6 - Quiz

Waarom werd Soekarno juist populairder door de gevangenneming?
A
Het kwam in de krant te staan
B
Hij werd nu als een held gezien
C
Het maakte geen verschil

Slide 7 - Quiz

Wat gebeurde er met Soekarno na de bezetting van Japan?
A
Niks hij bleef vastzitten
B
Hij werd bevrijd en ging samenwerken met de Japanners
C
Hij werd hoogste bestuurder van Indonesië
D
Hij wist te ontsnappen en vluchtte naar Nederland

Slide 8 - Quiz

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Nederlanders opgesloten in kampen. Hoe heten deze kampen?
A
Concentratiekampen
B
Jappenkampen
C
Jappenhuizen
D
werkkampen

Slide 9 - Quiz

In welk jaar riep Soekarno de onafhankelijkheid uit?
A
1940
B
1942
C
1945
D
1949

Slide 10 - Quiz

Wat zijn politionele acties?
A
Acties van Nederland om te voorkomen dat Indonesië onafhankelijk werd.
B
Acties van Japan een nieuwe poging te doen om Nederlands-Indië in te nemen.
C
Acties van Nederlands-Indië om ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk werden.
D
Acties van Duitsland om Japan te gaan helpen in de oorlog.

Slide 11 - Quiz

Wat was het doel van de
'Politionele Acties'?
A
De nationalisten verslaan en de kolonie behouden
B
Nederlands-Indië bevrijden van de Engelsen
C
Nederlands-Indië bevrijden van de Japanners
D
De kolonie vredig overdragen aan de nationalisten

Slide 12 - Quiz

Waarom werden de Nederlandse, militaire acties "politionele acties" genoemd?
A
In die tijd werkten leger en politie nauw samen.
B
Om de acties minder erg te laten klinken dan ze werkelijk waren.
C
Omdat er alleen de orde en rust hersteld werd.
D
Omdat men het geen militaire aanval of oorlog wilde noemen.

Slide 13 - Quiz

Wanneer waren de Politionele Acties in Indonesië?
A
1945-1946
B
1947-1948
C
1948-1949
D
1950-1953

Slide 14 - Quiz

Op welke manier reageerde de internationale politiek in 1948 op de militaire acties van Nederland in Indonesië na de Tweede Wereldoorlog?
A
Stopzetten Marshallhulp
B
Sturen van troepen
C
Dreigen met oorlog
D
Steun

Slide 15 - Quiz

Op welke manier komt er een einde aan het conflict tussen Nederland en Indonesië?
A
Politionele acties
B
Soevereiniteitsoverdracht
C
Ronde tafel conferentie
D
Onafhankelijkheidsverklaring

Slide 16 - Quiz

De soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië was in...
A
1945
B
1947
C
1949
D
1940

Slide 17 - Quiz

Wat is geen specerij?
A
Kaneel
B
Foelie
C
Noodmuskaat
D
Zout

Slide 18 - Quiz

Waarom wordt Soekarno als een landverrader gezien?
A
Hij heeft samengewerkt met de Japanners
B
Hij gaat tegen het Nederlandse gezag in
C
Hij knipt constant de blauwe ban van de Nederlandse vlag af
D
Hij weigert Nederlands te spreken

Slide 19 - Quiz

Hoe kon Indonesië onafhankelijk worden van Nederland?
A
Omdat Nederland dit geen probleem vond
B
Omdat Nederland hierom had gevraagd
C
Omdat de Sovjet-Unie Nederland hiertoe dwong
D
Omdat Amerika Nederland hiertoe dwong

Slide 20 - Quiz

Wat is dekolonisatie?
A
Onafhankelijk worden van kolonies
B
Kolonies veroveren
C
Kolonies ontwikkelen zich

Slide 21 - Quiz

Wat is emigratie?
A
Dat je uit je eigen land vertrekt
B
Dat je een ander land binnenkomt
C
Dat je binnen je eigen land verhuist

Slide 22 - Quiz

Wat waren gevolgen van de geleide loonpolitiek?
A
Exportproducten goedkoper + meer werkgelegenheid
B
Exportproducten duurder + meer werkgelegenheid
C
Importproducten duurder + meer werkgelegenheid
D
Importproducten goedkoper + minder werkgelegenheid

Slide 23 - Quiz

De geleide loonpolitiek houdt in dat..
A
de lonen gelijk worden gehouden
B
de lonen geleidelijk stijgen

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het woord welvaart?
A
Een situatie waarin de mensen ruimschoots in de behoeften kunnen voorzien.
B
Een situatie waarbij mensen gelukkig zijn dat niet in geld te meten is.

Slide 25 - Quiz

Hoe heet het als mensen spullen kopen die ze niet echt nodig hebben?
A
Informatiemaatschappij
B
Massacultuur
C
Amerikanisering
D
consumptie maatschappij

Slide 26 - Quiz

Wat is Marshallhulp?
A
Hulp van de VS aan Duitsland in 1924
B
Economische hulp van de VS aan Europa na WOII
C
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.
D
Militaire hulp van de VS

Slide 27 - Quiz

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Land waarin de overheid ervoor zorgt dat iedere burger een inkomen heeft.
B
Discussie over wat er gedaan moet worden aan de slechte arbeidersomstandigheden.
C
Project waaraan werklozen tegen een laag loon werk doen dat nuttig is voor de samenleving.
D
Land waarin de overheid zich niet bemoeit met de economie en alleen zorgt voor orde en veiligheid.

Slide 28 - Quiz

Welke persoon is Willem Drees?
A
B
C
D

Slide 29 - Quiz

Waarom werd Drees populair?
A
Hij maakte een eind aan kinderarbeid
B
Hij heeft de economie van NL weer beter gemaakt na WO II
C
Hij zorgde voor een uitkering voor 65+
D
Hij maakte een einde aan WOII in NL

Slide 30 - Quiz