M5 Eerste les van het jaar

1 / 31
next
Slide 1: Slide
ScheikundeVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Eerste les van het jaar
september 2024

Slide 2 - Slide

Planning
Benodigdheden
Module 5
Terugblik


Slide 3 - Slide

Nodig voor WW
  • Snelhechter met daarin het opdrachtboekje M5
  • Etui met pen, potlood, gum, geodriehoek of liniaal
  • Laptop met oplaadsnoer
  • Schrift

Nieuw dit jaar: ik ga controleren en
                                 verwerken  in SOM!

Slide 4 - Slide

ItsLearning
Bekijk ItsLearning module 5 en ga op zoek naar de volgende antwoorden
1. Is zeep basisch of zuur?
2. Wat is de pH van een tomaat?
2. Hoe rond je 5268,5635 af?
3. Waarom blijft olie op water drijven?
4. Wat betekent het voorvoegsel p?

timer
1:00

Slide 5 - Slide

Antwoorden
1. Is zeep basisch of zuur? Basisch
2. Wat is de pH van een tomaat? 4
2. Hoe rond je 5268,5635 af? 5269
3. Waarom blijft hout op water drijven? De dichtheid van hout is kleiner dan dat van water. 
4. Wat betekent het voorvoegsel p? pico;  g->mg is 0.001 of 
                                                                                         g -> pg is 
103
1012

Slide 6 - Slide

Het opdrachtenboekje
1. Welk symbool hoort bij rho? 
2. Wat is de dichtheid van eikenhout? 
3. Wat is thymolblauw? 

timer
5:00

Slide 7 - Slide

Het opdrachtenboekje
1. Welk symbool hoort bij rho? niet p of P maar
2. Wat is de dichtheid van eikenhout? 0.78 g/cm3
3. Wat is thymolblauw? Een indicator

Slide 8 - Slide

Huiswerk
Datum
vrijdag 20 september
Meenemen
snelhechter en standaardzaken
Lezen/ bestuderen
ItsLearning: [Metriekstelsel begin klas 2]
Maken:
Instapoefeningen

Slide 9 - Slide

Wat weet je al of nog?
Inloggen gebruik je eigen naam!

timer
1:00
Let op de timer!

Slide 10 - Slide

De 'kleurloze' vlam gebruik je om...
A
Iets sterk te verhitten (een grote hoeveelheid vloeistof)
B
Iets rustig te verwarmen kleine hoeveelheid vloeistof)
C
Aan te geven dat de brander het doet
D
Te laten zien dat de brander aan staat

Slide 11 - Quiz

Hoeveel mm is 1,18 cm?
A
11,8 mm
B
0,118 mm
C
118 mm
D
0,0118 mm

Slide 12 - Quiz

Druiven zijn een voorbeeld van...
A
Voedingsstoffen
B
Voedingsmiddelen

Slide 13 - Quiz

Hoe groot is de spanning bij jou thuis?
A
500 Volt
B
230 Volt
C
230 ampère
D
500 ampère

Slide 14 - Quiz

Wat heb je niet nodig voor fotosynthese?
A
zuurstof
B
zonlicht
C
water
D
koolstofdioxide

Slide 15 - Quiz

Waarom doen planten aan fotosynthese?
A
Om zich te beschermen tegen de zon
B
Om hun eigen voedsel te produceren (glucose)
C
Om hun energie in kwijt te kunnen
D
Om CO2 en water te produceren

Slide 16 - Quiz

Welk deeltje is het kleinste?
A
Molecuul
B
Atoom

Slide 17 - Quiz

Wat betekent symbool 2
2
A
batterij
B
lampje
C
ledlampje
D
stroomdraad

Slide 18 - Quiz

Formule van snelheid is
A
s = t/ m
B
t = s / v
C
v = s / t
D
t = s x v

Slide 19 - Quiz

Kleine dieren zoals kevers en spinnen (afvaleters) horen bij de
A
Producenten
B
Consumenten
C
Reducenten

Slide 20 - Quiz

Wat is de formule van water
A
H2O
B
HO2
C
H2O2
D
H2O

Slide 21 - Quiz

Welke atoomsoorten zitten in een molecuul water?
A
zuurstof en stikstof
B
waterstof en koolstof
C
waterstof en zuurstof
D
koolstof en zuurstof

Slide 22 - Quiz

Stofeigenschap.
kookpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Koolhydraten zijn een voorbeeld van...
A
Voedingsstoffen
B
Voedingsmiddelen

Slide 24 - Quiz

Wat is een isolator?
A
Een stof waar de elektrische stroom goed doorheen gaat
B
Een stof die vloeibaar is
C
Een stof dat van metalen gemaakt is
D
Een stof waar geen elektrische stroom door heen kan

Slide 25 - Quiz

Wat is geen abiotische invloed?
A
Licht
B
Warmte
C
Bodem
D
Voedsel

Slide 26 - Quiz

Een voedselketen begint altijd met:
A
een consument
B
een producent
C
een reducent
D
het gaat steeds rond

Slide 27 - Quiz

Hoeveel fases heeft water?
A
2
B
3
C
4
D
6

Slide 28 - Quiz

Formule van vermogen is
A
P = U / V
B
U= P / V
C
P = U x I
D
U = P x I

Slide 29 - Quiz

Producent, Consument of Reducent?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent
D
Afvaleter

Slide 30 - Quiz

Uitslag
Wie zijn de beste en snelste winnaar

Slide 31 - Slide