1 markt is langzaam verzadigd. (consumenten kopen niks meer, ze hebben alles al) dus de productie neemt af.
2 vraag naar nieuwe huizen neemt af. Mensen kunnen geen huis kopen: want hebben leningen open staan.
3 Uit angs voor een mogelijke daling worden er steeds meer aandelen verkocht: --> zwarte donderdag 24 oktober 1929.
Beurskrach is het gevolg. Banken gaan failliet, bedrijven sluiten hun deuren.