,

DEF@ctO | les 09 | VO2 | deel 1 | luisteren

les 9 deel 1
VO 2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsLuisteren+1Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Introduction

Doel: Ik kan informatie uit een luisterfragment halen en hierover praten.

Instructions

In deze les leren de leerlingen over de manier waarop Nederland wordt bestuurd.

De volgende woorden kunt u vooraf op het bord schrijven en bespreken met de groep:
behalve de burgemeester het kabinet
beslissingen nemen de gemeente landelijk
besluiten/plannen uitvoeren de gemeenteraad de provincie
besturen goedkeuren vertegenwoordigen
wethouder instemmen met iets de vertegenwoordiger
het bestuur de volksvertegenwoordiging

De leerlingen kijken eerst naar een video over hoe Nederland wordt bestuurd.

Bespreek vervolgens de woorden die hierboven staan. Deze zijn in de les met een interactieve manier verwerkt.

Wat stem jij?
• Eerst luisteren de leerlingen naar een audiofragment
• vervolgens lezen ze de luistervragen
• dan luisteren ze nog een keer naar het audiofragment en maken ze aantekeningen. Deel hiertoe de luistervragen uit. Deze zijn als bijlage in LessonUp opgenomen.
• Ze beantwoorden de luistervragen.
• Ze lezen de tekst van het audiofragment [zie bijlage in LessonUp]
• Ze beantwoorden de leesvragen

De opdrachten gaan over ‘het niet eens zijn met iemand’.

Er worden 3 uitdrukkingen met ‘been’ aangeleerd en in NUMO ook geoefend:
Uitdrukkingen 1F-2F E BEEN
1 Been (7 min.)
2 Been in beeld (6 min.)
3 Werkwoord koppelen 5 (3 min.)
4 Woorden plaatsen 5 (4 min.)
5 Betekenis koppelen 5 (3 min.)
6 Betekenis kiezen 5 (3 min.)
7 Situaties 5 (9 min.)

Instructions

Items in this lesson

les 9 deel 1
VO 2

Slide 1 - Slide

Bezoek onze website:
Les 9 deel 1
 luisteren
Doel: 
Ik kan informatie uit een luisterfragment halen en hierover praten. 
Ik weet hoe Nederland wordt bestuurd.
Ik leer uitdrukkingen met 'been'.
Hoe wordt Nederland bestuurd?
Naar: https://youtu.be/Fbs29h_hZSw; Prodemos Den Haag

Slide 3 - Slide

Uitlegvideo over hoe Nederland wordt bestuurd.

Slide 4 - Slide

Draai het rad, de leerlingen leggen de woorden uit.

beslissingen nemen,besluiten/plannen uitvoeren,besturen,wethouder,het bestuur,de burgemeester,de gemeente,de gemeenteraad,goedkeuren,instemmen met iets,het kabinet,landelijk,de provincie,vertegenwoordigen,de volksvertegenwoordiging

Bron afbeelding:
Maak de weektaak 

Slide 5 - Slide

Je luistert één keer naar het luisterfragment.
Daarna lees je de luistervragen.
Dan luister je nog een keer naar het fragment.
Vervolgens beantwoord je in tweetallen de luistervragen.
Luisteren ...... wat gaan we doen?

Slide 6 - Slide

Leg uit hoe we in stappen het audiofragment gaan aanpakken.


Luister één keer naar de dialoog.
In deze tekst hoor een dialoog tussen twee mensen: de van oorsprong Duitse Bruno en de Nederlander Hans. Ze praten over de politiek.

Slide 7 - Slide

Alleen één keer luisteren. Geen aantekeningen maken. 
1 Waarover praten Bruno en Hans?
2 Mag Bruno ook stemmen?
3 Hoe vaak zijn de landelijke verkiezingen in Nederland? 
4 Wat voor partij is de VVD? Wat betekent de afkorting VVD?
5 Wat voor partij is het CDA? Wat betekent de afkorting CDA?
6 Wat voor partij is de PvdA? Wat betekent de afkorting PvdA?
7 Wat voor partij is de SP? Wat betekent de afkorting SP? 
8 Wat voor partij is de PVV? Wat betekent de afkorting PVV?
9 Waarvoor moet een politieke partij zijn best doen, volgens Bruno?
10 Wat voor partij is GroenLinks?
11 Wat vind je van een Partij voor de Dieren? Is er in jouw land ook zo'n partij?
12 Wat is een kieswijzer? Zou je zelf zo'n programma gebruiken om te kiezen?
Lees nu de luistervragen hieronder.
Vervolgens luister je nog een keer naar het fragment en beantwoord je de vragen mondeling in tweetallen.

Slide 8 - Slide

De leerlingen luisteren na het lezen van de vragen nog een keer naar het audiofragment. Ze maken aantekeningen. Vervolgens gaan ze in tweetallen aan de slag met de antwoorden.

werkvorm: draai en praat.

Antwoorden luistervragen 1 over de Nederlandse verkiezingen en over politieke partijen, 2 Nee, want hij woont nog niet lang genoeg in Nederland. 3 om de vier jaar, 4 een liberale partij, Vereniging voor Vrijheid en Democratie 5 een christendemocratische partij, Christelijk Democratisch Appèl 6 een sociaaldemocratische partij, Partij van de Arbeid (arbeid = werk), 7 een socialistische partij, Socialistische Partij, 8 een populistische partij, Partij voor de Vrijheid, 9 het milieu, 10 een linkse milieupartij, 11 een partij die streeft naar een dier- en milieuvriendelijk beleid, 12 een online computerprogramma dat met behulp van een vragenlijst je politieke voorkeur bepaalt en je een hierbij passend stemadvies geeft.


1 Hans leest een artikel over de programmapunten van de progressieve partijen. Wat is de tegenstelling van progressief?
2 Ken je een synoniem van lastig in 'Ik vind het lastig om te kiezen'? 
3 In de tekst staan drie woorden die samen kiezen betekenen. Welke drie woord zijn dat?
4 Bruno vindt het milieu een belangrijk programmapunt. Welke drie programmapunten vind jij het belangrijkst? 
5 Ken je een synoniem van raar in 'Dat klinkt een beetje raar, Partij voor de Dieren'?
6 Omschrijf de betekenis van het woord grapje.
7 Hans zegt: 'D'66 is in 1966 opgericht'. Wat betekent opgericht
8 Wat betekent tegenwoordig?
9 Omschrijf wat een stemadvies is.
10 Hans vindt zichzelf een twijfelaar. Wat betekent het werkwoord twijfelen?
Kan je nu ook de vragen hieronder beantwoorden?
Je mag de tekst gebruiken. (Klik op de tekst om te vergroten.)

Slide 9 - Slide

Mondeling:
Antwoorden leesvragen 1 conservatief, 2 moeilijk, ingewikkeld, niet gemakkelijk, 3 een keuze maken, 4 Bijvoorbeeld: zorg, onderwijs, defensie, ontwikkelingshulp, 5 vreemd, gek, merkwaardig, 6 een gek verhaaltje om mensen aan het lachen te maken,
7 oprichten = stichten, beginnen. Je kunt bijvoorbeeld een partij, een vereniging of een tijdschrift oprichten, 8 in onze tijd, nu (vroeger >< tegenwoordig), 9 een tip voor welke partij je het best kunt kiezen gezien jouw eigen opvattingen, standpunten etc. 10 twijfelen = onzeker zijn over wat je wel of niet moet doen, niet kunnen kiezen

Formuleren: het (niet) eens zijn met iemand

Slide 10 - Slide

Lees de uitleg samen. Kunnen de leerlingen nog meer voorbeelden bedenken?
1 Mensen moeten hun auto minder gebruiken en vaker de fiets nemen.
2 Honden moeten in de stad als huisdieren verboden worden.
3 Van veel achter de computer zitten worden veel kinderen dom 
4 Beweging is even belangrijk voor je als gezond eten.
5 Mobiel bellen in het openbaar vervoer is storend voor andere reizigers.
6 Er moeten meer wegen worden aangelegd in Nederland.
Praat met elkaar. Ben je het ermee eens? Vertel ook waarom (niet).

Slide 11 - Slide

Werkvorm: draai en praat
2-tallen - geef 3 minuten - na 1,5 minuut van rol wisselen

bron: ‘Vlot Nederlands’ van Fros van der Maden (Edutekst 2018/2019). p. 64
1 Je glas water valt om. Er komt een beetje water op het papier van iemand 
2 Je vriend weet niet zo goed of hij een nieuwe computer moet kopen.
3 De vader van je buurvrouw is overleden. Je kent de buurvrouw niet zo goed.
4 Je collega voelt zich niet lekker. Ze gaat naar huis.
5 lemand vraagt hoe je Nederland vindt. 
6 Je eet bij vrienden. De gastvrouw vraagt hoe je het eten vindt.
Mondelinge oefening. Herhaling les 1 t/m 8. Wat zeg je ...?

Slide 12 - Slide

 Mondeling - tweetallen

bron: ‘Vlot Nederlands’ van Fros van der Maden (Edutekst 2018/2019). p. 64
met het verkeerde been uit bed stappen
Hij heeft een heel slecht humeur. Volgens mij is hij met het verkeerde been uit bed gestapt.

op eigen benen staan
Onze dochter heeft een baan én een huis gevonden. Ze staat nu op eigen benen.

de benen nemen
Hij is bij zijn vrouw weggegaan. Hij heeft de benen genomen en woont nu op Hawaï.
Uitdrukkingen .................... been

Slide 13 - Slide

Lees samen de uitdrukkingen. Hadden de leerlingen ze wel eens gehoord? 

bron: ‘Vlot Nederlands’ van Fros van der Maden (Edutekst 2018/2019). p. 70



Als daar zoveel mensen staan, is er vast iets ………… 
A
het ligt voor de hand
B
aan de hand
C
met hart en ziel
D
de benen genomen

Slide 14 - Quiz

Antwoord: B aan de hand



Die vrouw is goudeerlijk. Ze .....
A
is met het verkeerde been uit bed gestapt
B
draagt het hart op de tong
C
nam de benen
D
met hart en ziel

Slide 15 - Quiz

Antwoord: B draagt het hart op de tong



Hé Guus, wat kijk je boos! Ben je………… 
A
met hart en ziel?
B
met het verkeerde been uit bed gestapt?
C
helemaal uit de hand gelopen?
D
aan de hand?

Slide 16 - Quiz

Antwoord: B met het verkeerde been uit bed gestapt?



………… dat ze na de les direct naar huis is gegaan.
A
Het ligt voor de hand
B
houd ik mijn hart vast
C
met hart en ziel
D
nam hij de benen

Slide 17 - Quiz

Antwoord: A Het ligt voor de hand



Als ik bij die wegpiraat in de auto zit, …………
A
nam hij de benen
B
met hart en ziel
C
houd ik mijn hart vast
D
draagt het hart op de tong

Slide 18 - Quiz

Antwoord: C  houd ik mijn hart vast



Toen de dief de politieagent zag aankomen,......
A
nam hij de benen
B
houd ik mijn hart vast
C
ze op eigen benen staat
D
aan de hand

Slide 19 - Quiz

Antwoord: A nam hij de benen



Bij die voetbalwedstrijd gisteren is het helemaal…………
A
aan de hand
B
uit de hand gelopen
C
met hart en ziel
D
nam hij de benen

Slide 20 - Quiz

Antwoord: B uit de hand gelopen



 Zijn werk voor die politieke partij doet hij …………
A
met hart en ziel
B
ze op eigen benen staat
C
houd ik mijn hart vast
D
aan de hand

Slide 21 - Quiz

Antwoord: A met hart en ziel



Sinds .......... voelt ze zich veel gelukkiger.
A
ze met het verkeerde been uit bed is gestapt
B
met hart en ziel
C
uit de hand gelopen
D
ze op eigen benen staat

Slide 22 - Quiz

Antwoord: D ze op eigen benen staat
Maak de weektaak 

Slide 23 - Slide

Meer oefenen en herhalen?
Bestel hier 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Tot de volgende keer
bronnen:
naar: ‘Vlot Nederlands’ - F. van der Maden (Edutekst 2018/2019)  



Slide 25 - Slide

Bezoek onze website: