01-10-2024

Thema A, paragraaf 5 (2)
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Thema A, paragraaf 5 (2)

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:
 
  • Vorige les personages en argumenten. Wat weet je nog?
  • Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat is beeldspraak?
  • beeldspraak herkennen, zoals vergelijking en metafoor
  • informatieve teksten lezen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Beeldspraak: vergelijking en metafoor 
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis. Een beeld.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld
- Goede beeldspraak maakt een (gesproken)tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 4 - Slide

Beeldspraak - vergelijking

Je vergelijkt de werkelijkheid met een beeld.


- Vergelijking met als (zoals, alsof)


Er is een overeenkomst tussen twee zaken.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

Zo sterk als een beer



Slide 5 - Slide

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding
D
alleen maar een object

Slide 6 - Quiz

Vergelijking

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken , het object (o)  en het beeld (b). Object ( ook wel de werkelijkheid) en beeld zijn met elkaar verbonden door verbindingswoorden: als een..., lijkt wel een..., zo...als (een)..., een... van (een) .....


De inbreker(o) ging er als een haas (b) vandoor.

Chantal woont in een kast (b) van een huis (o).

Die kamer van jou (o) is net een zwijnenstal (b).



Slide 7 - Slide

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 8 - Slide

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Spreekwoorden zijn vaak metaforen..

Ze werpen drempels op tegen de georganiseerde misdaad.
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Dat zet zoden aan de dijk.

Slide 9 - Slide

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 10 - Quiz

Ruim die
zwijnenstal eens op!

Slide 11 - Slide

Die politicus is zo glad als een aal.
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 12 - Quiz

''Sterren op het ijs''! laten we kijken!
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 13 - Quiz

Ik weet wat beeldspraak is......
A
ja
B
nee
C
beetje

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide