De lens van het oog kan van vorm veranderen (accomoderen). Marieke kijkt naar een kaars in de verte, welke "vorm" hebben haar lensbandjes en haar lens?
A
lensbandjes: strak
lens: bol
B
lensbandjes: strak
lens: plat
C
lensbandjes: slap
lens: plat
D
lensbandjes: slap
lens: bol
Slide 7 - Quiz
Bijziend
- lens
Slide 8 - Slide
verziend
+ lens
Slide 9 - Slide
Wat zie je hier?
Slide 10 - Slide
Pupilreflex De schakelcellen betrokken bij de pupilreflex bevinden zich in
A
de grote hersenen.
B
de kleine hersenen.
C
de hersenstam.
D
het ruggenmerg.
Slide 11 - Quiz
Netvlies
Slide 12 - Mind map
Hiernaast is een deel van een netvlies weergegeven. Van welke kant valt het licht op het netvlies?
A
Van boven en raakt eerst staafjes en kegeltjes
B
Van onder en raakt eerst gevoelszenuwcellen
C
Van links
D
Van rechts
Slide 13 - Quiz
gele vlek & blinde vlek
Gele vlek: scherp zien
Licht op het netvlies
Alleen maar kegeltjes
Blinde vlek:
Op het netvlies
Geen staafjes en kegeltjes:
Oogzenuw gaat hier het oog uit!
Slide 14 - Slide
Katten hebben weinig kegeltjes in hun netvlies. Wat is een nadeel?
A
ze accomoderen minder goed
B
minder zicht in het donker
C
kunnen minder kleuren zien
D
ze kunnen geen diepte zien
Slide 15 - Quiz
Wat weet je van stereoscopie?
Slide 16 - Open question
Wat is NIET waar?
A
het beeld op je netvlies is omgekeerd
B
compensatie blinde vlek door stereoscopie
C
blinde vlek ligt midden in het netvlies
D
compensatie blinde lek door oogbewegingen
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Is dit een ethogram en/of een protocol?
A
Zowel een ethogram als een protocol
B
Ethogram
C
Protocol
D
Geen van beiden
Slide 19 - Quiz
Een prikkel die steeds weer hetzelfde gedrag oproept het een ... ?
A
Inprenting
B
Sleutelprikkel
C
Supranormale prikkel
D
Inwendige prikkel
Slide 20 - Quiz
Zilvermeeuwen rollen eieren die uit het nest zijn gerold, weer terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij namaak-eieren, die veel groter zijn dan de eigen eieren, eerder in het nest rollen dan de eigen eieren. Zo’n namaak-ei heeft hetzelfde kleurpatroon als het eigen ei. Wat is een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag?
A
alleen het echte ei
B
alle eieren met spikkels
C
alle soorten eieren
D
alleen een groot namaak-ei
Slide 21 - Quiz
In de duinen langs de Nederlandse kust bevinden zich enkele kolonies met aalscholvers. De vogels van deze kolonies voeden zich vooral met vis uit zee, zoals spiering en schol. Aalscholvers beginnen in februari met hun voortplantingsgedrag. Ongeveer eind maart vindt de paring plaats. In februari nemen mannetjes-aalscholvers bij het zien van vrouwtjes bepaalde houdingen aan (zie de afbeelding). Hoe wordt het gedrag in de afbeelding genoemd?
A
Baltsgedrag
B
Bronstgedrag
C
Overspronggedrag
D
Territoriumgedrag
Slide 22 - Quiz
Gedrags-verandering
Gedrag verandert (soms)
Leerprocessen spelen een rol
Slide 23 - Slide
manieren van leren
Slide 24 - Mind map
Wat is inprenting
A
leren door straffen en belonen
B
leren in een gevoelige periode
C
leren van soortgenoten
D
leren door trial and error
Slide 25 - Quiz
Een hond haalt de krant voor zijn baas. Welk soort leergedrag heeft ervoor gezorgd dat de hond dit kan?
A
Inprenten
B
Trial-and-error (proefondervindelijk leren)
C
Conditioneren
D
Inzicht
Slide 26 - Quiz
Vormen van sociaal gedrag
Voortplantingsgedrag
Territoriumgedrag
Imponeergedrag
Conflictgedrag
Rangorde
Rolpatronen
Groepsgedrag
Slide 27 - Slide
Wat is sociaal gedrag?
A
een leeuw die een gnoe opeet
B
een kat die sist naar een hond
C
een leeuw die vecht met een andere leeuw
D
een man die zijn hond leert pootjes geven
Slide 28 - Quiz
Welk sociaal gedrag is hier te zien?
A
dreiggedrag
B
voedingsgedrag
C
verzorgingsgedrag
D
baltsgedrag
Slide 29 - Quiz
Welke vorm van sociaal gedrag is dit?
A
Overspronggedrag
B
Imponeergedrag
C
Dreiggedrag
D
Territoriumgedrag
Slide 30 - Quiz
Dit is een vorm van 'sociaal gedrag'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Video
Thema 1
LEERDOELEN
Je kunt weefsels van mensen en planten noemen met hun functie.
Je kunt de delen van dierlijke en plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Je kunt de stappen van natuurwetenschappelijk onderzoek beschrijven, en je kent de verschillende typen van wetenschappelijk onderzoek.