Havo 4 Herhalingsles H2

Herhalingsles hoofdstuk 2
1 / 28
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhalingsles hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Leerdoel 1: Ik kan de fases van de statistische cyclus benoemen in de goede volgorde en herkennen in een voorbeeld 
Welke fase is dit? 
a) Informatie vragen aan iemand die je kent over het onderwerp van je onderzoek
b) Data in een frequentiepolygoon zetten
c) De effectgrootte berekenen
d) Een enquête afnemen

Slide 2 - Slide

Leerdoel 2: Ik kan aangeven waar de zwakke punten in een onderzoeksvraag zitten en zelf een goede onderzoeksvraag formuleren

Slide 3 - Slide

Leerdoel 3: Ik weet welke 4 stappen je doorloopt om een goede onderzoeksvraag op te stellen
verkennen, afbakenen, formuleren, toetsen

Slide 4 - Slide

Leerdoel 4: Ik kan uitleggen of er sprake is van een causaal verband
Causaal verband = als de ene gebeurtenis een direct gevolg is van de andere gebeurtenis

Voorbeeld: Halen leerlingen die voor de wiskundetoets de diagnostische toets maken en nakijken een beter cijfer dan leerlingen die voor de wiskundetoets niets doen?

Slide 5 - Slide

Leerdoel 5: Ik kan uitleggen wat de begrippen populatie, steekproef en aselect inhouden.

Slide 6 - Slide

Leerdoel 6: Ik kan uitleggen wanneer een steekproef representatief is en ik kan aangeven of een steekproef wel/niet representatief is
aselect en voldoende groot... 

Slide 7 - Slide

Leerdoel 7: Ik kan de populatieproportie en steekproefportie berekenen en gebruik de juiste notatie en ik kan ook omrekenen
populatieproportie = aantal mensen met kenmerk in de populatie : totale populatie
Steekproefproportie = aantal mensen met kenmerk in de steekproef : totale steekproef

Voorbeeld: 
We weten dat er op een school van in totaal 1537 leerlingen er 213 leerlingen zijn die roken. Er wordt een steekproef gedaan onder 50 leerlingen. De steekproefproportie van het kenmerk 'roken' is 0,12.
a) wat is de populatieproportie? 
b) hoeveel leerlingen uit de steekproef roken er?

Slide 8 - Slide

Leerdoel 8: Ik kan uitleggen wat respondenten zijn
Respondenten = mensen die de enquête invullen

Slide 9 - Slide

Leerdoel 9: Ik kan zwakke punten in enquêtevragen herkennen
bladzijde 66 grijze blokje.

Slide 10 - Slide

Leerdoel 10: Ik kan het verschil tussen kwalitatieve en kwantitatieve variabele uitleggen en leerdoel 11: Ik kan variabelen indelen in nominaal, ordinaal, discreet, continu

Slide 11 - Slide

Leerdoel 10: Ik kan het verschil tussen kwalitatieve en kwantitatieve variabele uitleggen en leerdoel 11: Ik kan variabelen indelen in nominaal, ordinaal, discreet, continu
Van een aantal leerlingen is bijgehouden welk profiel zij volgen, in welk leerjaar van de bovenbouw zij zitten, hoeveel tijd zij aan huiswerk besteden en wat hun gemiddelde rapportcijfer is. De resultaten van 1 leerling staan hier: 

- Profiel: N&G
- Leerjaar:  4 / 5 / 6
- tijd aan huiswerk: 123 minuten per dag
- gemiddelde rapportcijfer: 6,4

Geef van elke variabele aan of deze a) kwalitatief of kwantitatief en of deze b) nominaal, ordinaal, discreet of continu is

Slide 12 - Slide

Leerdoel 12: Ik weet welke drie verschillende centrummaten er zijn en ken de voordelen en nadelen. 
Gemiddelde: alles optellen en delen door aantal waarnemingen 
+ alle waarmeningen gebruikt, - gevoelig voor uitschieters
Mediaan: tellen hoeveel waarnemingen er zijn, middelste getal
+ ongevoelig voor uitschieters, - alleen de grootte van de middelste is van belang
Modus: meest voorkomende waarde
+ geschikt voor elk type variabele, - is er niet altijd

Slide 13 - Slide

Leerdoel 13: Ik kan de drie verschillende centrummaten berekenen bij een dataset
Aantal telaatkomers in havo 4 in twee weken (10 dagen) tijd: 

1, 5, 6, 6, 9, 9, 10, 11, 14, 21

a) Bereken het gemiddelde aantal telaatkomers per dag
b) Bereken de mediaan
c) Bereken de modus

Slide 14 - Slide

Leerdoel 14: Ik kan informatie uit een boxplot aflezen: Ik weet wat het minimum, het maximum, het eerste kwartiel en het derde kwartiel is en kan de spreidingsbreedte en interkwartielafstand berekenen
Aantal telaatkomers in havo 4 in twee weken (10 dagen) tijd: 

1, 5, 6, 6, 9, 9, 10, 11, 14, 21

a) Geef het minimum en maximum
b) Geef Q1 en Q3
c) Bereken de spreidingsbreedte en interkwartielafstand
d) Teken de boxplot

Slide 15 - Slide

Leerdoel 15: ik kan conclusies trekken bij een boxplot
Hiernaast zie je in een boxplot de verdeling van het salaris van 120 werknemers weergegeven. 




a) Hoeveel werknemers hebben een salaris hoger dan 2800 euro?
b) Hoeveel werknemers hebben een salaris tussen 1600 en 2800 euro? 

Slide 16 - Slide

Leerdoel 16: Ik kan uitleggen wat een spreidingsmaat is en kan de standaardafwijking berekenen
Aantal telaatkomers in havo 4 in twee weken (10 dagen) tijd:


1, 5, 6, 6, 9, 9, 10, 11, 14, 21


Bereken de standaardafwijking

Slide 17 - Slide

Leerdoel 17: Ik kan uitleggen hoe je in de figuur een grote of kleine standaardafwijking kunt herkennen
In de boxplot zie je de tijd in minuten van de 
jongens en meisjes uit een klas op 6 km hardlopen. 


Welke groep heeft een grotere standaardafwijking?

Slide 18 - Slide

Leerdoel 18 & 19: Ik kan uitleggen wat een klassenindeling is en hiermee werken (klassenbreedte, klassenmidden, modale klasse, mediaan)
Je ziet hiernaast een steelbladdiagram en een
klassenindeling over het aantal mensen wat
instapt bij elk treinstation. Kijk nu naar de 
klassenindeling

a) Bij hoeveel stations stappen er minder dan 30 
mensen in?
b) bereken de klassenbreedte
c) bereken de modale klasse
d) In welke klasse ligt de mediaan?

Slide 19 - Slide

Leerdoel 20: Ik kan informatie aflezen uit een steelbladdiagram en hiermee werken
Je ziet hiernaast een steelbladdiagram en een 
klassenindeling over het aantal mensen wat 
instapt bij elk treinstation. Kijk nu naar het
steelblad

a) Wat is het hoogste aantal instappers?
b) Wat is de modus?
c) Wat is de spreidingsbreedte?
d) Wat is hier de interkwartielafstand?

Slide 20 - Slide

Leerdoel 22: Ik kan de kenmerken van een (relatieve) frequentiepolygoon benoemen, ik kan hier berekeningen mee uitvoeren. En ik weet hoe een (relatieve) frequentiepolygoon bij een klassenindeling eruit ziet
Hiernaast zie je de frequentiepolygoon 
van een aantal rapportcijfers in de klas. 

a) Hoeveel leerlingen haalden het cijfer 6?
b) Wat is het maximale cijfer? 



bij klassenindeling staat de stip in de frequetiepolygoon bij het klassenmidden.

Slide 21 - Slide

Leerdoel 23&24: Ik kan de kenmerken van een (relatieve) cumulatieve frequentiepolygoon benoemen, hier informatie uit aflezen en hiermee rekenen en ik kan de polygoon omzetten in een boxplot.
Hiernaast zie je de cumulatieve relatieve frequentiepolygoon 
van een aantal rapportcijfers in een klas van in totaal 30 
leerlingen.

a) Hoeveel leerlingen haalden een cijfer lager dan een 6,5?
b) Hoeveel leerlingen haalden een cijfer tussen de 5,5 en 
6,5?
c) Teken de boxplot bij deze polygoon


Slide 22 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Kwalitatieve variabele --> phi of max.Vcp
kwantitatieve variabele--> effectgrootte of boxplot vergelijken

Hiernaast zie je de cumulatieve frequentiepolygoon
van de tijd in seconden die de leerlingen in twee klassen
deden over 50 meter sprint. 
a) Wat is ongeveer het max.Vcp?


Max.Vcp is verschil in cumulatieve percentages



Slide 23 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Kwalitatieve variabele --> phi of max.Vcp
kwantitatieve variabele--> effectgrootte of boxplot vergelijken

De rapportcijfers van de leerlingen uit een klas zijn
bekeken. In de tabel hiernaast zie je hoe de leerlingen
ervoor staan. 
Bereken Max.Vcp




Jongens
Meiden
onvoldoende
3
2
voldoende
7
9
ruim voldoende
5
2
goed
2
1

Slide 24 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Kwalitatieve variabele --> phi of max.Vcp
kwantitatieve variabele--> effectgrootte of boxplot vergelijken

De rapportcijfers van de leerlingen uit een klas zijn
bekeken. In de tabel hiernaast zie je hoe de leerlingen
ervoor staan. 
Bereken Max.Vcp
1) cumulatieve frequentie berekenen per groep
2) relatieve cumulatieve frequentie berekenen per
groep
3) kijken wanneer het verschil in cumulatief percentage het grootst is



Jongens
Meiden
onvoldoende
3
2
voldoende
7
9
ruim voldoende
5
2
goed
2
1

Slide 25 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Van de 154 leerlingen in havo 4 is gekeken wie wiskunde A en wiskunde B heeft. Van de in totaal 69 jongens zijn er 13  die wiskunde B doen. Er zijn in totaal 111 leerlingen bij wiskunde A. 
a) Vul de kruistabel in
b) Onderzoek met een associatiemaat of het
verschil wiA en wi B voor jongens en meiden
gering, middelmatig of groot is.



wi A
wi B
totaal
meisje
jongen
totaal

Slide 26 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Van de jongens (groep A) en meiden (groep B)
uit de klas is de gemiddelde leeftijd
berekend en de standaadafwijking. Zie
de tabel hiernaast. 

Bereken de effectgrootte. 

Slide 27 - Slide

Leerdoel 25, 26, 27, 28, 29, 30: Ik ken de vier associatiematen en kan ze alle vier berekenen, waarbij ik zelf evt. de informatie in een kruistabel zet.
Vergelijk de boxplots en beschrijf of het verschil
gering, middelmatig of groot is. 

zie regels op blz. 96

Slide 28 - Slide