Les gegeven over beeldspraak A2

Lezen (10 min)
timer
10:00
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen (10 min)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Programma

1. Lesdoel: 
We gaan aan de slag met beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie.
Aan het einde van de les begrijp je wat beeldspraak inhoudt en kan je  dit toepassen.

2. Alleen of in duo´s oefeningen maken
3. Terugkoppeling leerdoelen  met quiz

Slide 2 - Slide

Beeldspraak
Wat komt krachtiger over?:
  
'Michael Johnson is heel erg snel.' 

OF 

'Michael Johnson is sneller dan een bliksemschicht.'

Slide 3 - Slide

Beeldspraak
Wat is beeldspraak?:
Je gebruikt een woord of woordcombinatie figuurlijk.  

Beeldspraak is dus altijd figuurlijk.

Door beeldspraak komt de boodschap vaak krachtiger over.

Beeldspraak zoals uitdrukkingen en spreekwoorden zijn meestal kort, originele manier om iets uit te drukken. Het klinkt vaak mooi en doordat het vaak rijm bevat (spreekwoorden) onthoud je het beter. 




vergelijking / metafoor / personificatie

Slide 4 - Slide

Waar komt beeldspraak voor?
In het dagelijkse taalgebruik: mondeling en schriftelijk.

Je krijgt het mee door je opvoeding. Je gebruikt het vaak onbewust. Zoals spreekwoorden, uitdrukkingen.

Beeldspraak in gedichten. De dichter probeert ons door beeldspraak op een andere manier naar de werkelijkheid te laten kijken.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Beeldspraak
Drie vormen:  

  1. Vergelijking
  2. Metafoor
  3. Personificatie


Slide 7 - Slide

Vergelijking
Lisa en Edith lijken als twee druppels water op elkaar 
Beeld
werkelijkheid/object

Slide 8 - Slide

Vergelijking

• Bij een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object(o) en het beeld (b).

• Tussen het object en het beeld is een overeenkomst, vaak een eigenschap.

• Verbindingswoord tussen object en beeld: als, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een ….


Slide 9 - Slide

Oefening: zoek de vergelijking(en)
De twee klokkentorens van de kerk,
die van beneden werden verlicht door
rijen schijnwerpers, rezen als robuuste
wachters op boven de lange romp van het
gebouw. Aan beide zijden stak in het
donker een rij smalle, hoge steunberen
uit, als de ribben van een prachtig beest.

Slide 10 - Slide

Metafoor

• Bij een metafoor wordt het object/werkelijkheid weggelaten: het wordt vervangen door het beeld. Betekenis moet je zelf vaststellen.





Slide 11 - Slide

Wat een zwijnenstal!
Beeld

Slide 12 - Slide

Metafoor
• Soms wordt bij een metafoor het object wel genoemd, maar dan ook moet je zelf de betekenis (het echte object) bepalen.
Je (o) bent een rund (b) als je met vuurwerk stunt ( een stommeling (o)).

• Werkwoorden kunnen ook een metafoor zijn:
  
Veronique vliegt (b) door die spannende boeken = leest heel snel (o)

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen.
Kleine potjes hebben grote oren (b) = kinderen horen alles (o)


Slide 13 - Slide

Wie kan met het verschil vertellen tussen een vergelijking en metafoor?

Slide 14 - Slide

Wat is hier aan de hand?

 De golven aaien de zwemmers.

 De wind fluistert zacht jouw naam.
De stoel omarmde het meisje.
De peer lustte wel een appeltje.


Slide 15 - Slide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon. Het object krijgt menselijke eigenschappen.  

Papier is geduldig

Stel de controle vraag: 
"Kan papier geduldig zijn?" Als het antwoord nee is, is het een personificatie. 

Slide 16 - Slide

Zelf aan de slag
Maak oefening 1 & 2 & 3 uit het boek (hoofdstuk 1 Woordenschat)
Hoe: in duo's of alleen
Klaar?: Controleer je antwoorden en ga verder met oefening 4,5,6 

Helemaal klaar?:
 -Bekijk instructiefilmpjes over beeldspraak
- Oefen met Cambiumned verder met beeldspraak± beeldspraak intypen
-Werk verder aan je boekverslag
timer
20:00

Slide 17 - Slide

Even checken...


Log in met de code op LessonUp

Slide 18 - Slide

De tijd kruipt voorbij.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 19 - Quiz

Zij is zo sterk als een beer
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 20 - Quiz

Marleen kijkt door een roze bril.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 21 - Quiz

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 22 - Quiz

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

zo lek als een zeef
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quiz

Afsluiting van de les
Lesdoel bereikt?: 

We gaan aan de slag met beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie.
Aan het einde van de les begrijp je wat het inhoudt en kan je het toepassen.

Huiswerk:
Maak oefening 4, 5 en 6, hoofdstuk 1, Woordenschat

Slide 25 - Slide

Opdracht

Ik gebruikte plaatjes als voorbeelden.

- Maak zelf een foto die past bij een vorm van beeldspraak.

- Schrijf erbij welk spreekwoord of welke uitdrukking bij jouw foto past.

- Schrijf ook op welke vorm van beeldspraak het is. (vergelijking, metafoor of     personificatie)

- Leg de betekenis uit aan de hand van de foto.

- Lever de foto in via de inleverknop in Som.

- Je kunt er een bonuspunt voor de repetitie mee verdienen.


Slide 26 - Slide

Voorbeeld 
- zo wit als sneeuw
- vergelijking
- De kleur wit wordt vergeleken met de kleur van de sneeuw,
bijv. je ziet zo wit als sneeuw.

Slide 27 - Slide

Wat is beeldspraak?

Slide 28 - Open question

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 29 - Open question

Wat is een personificatie

Slide 30 - Open question

een deken van sneeuw
bedekt alle straten
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 31 - Quiz

zo slap als een vaatdoek
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 32 - Quiz

Het is spekglad
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 33 - Quiz

Dat is kat in het bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 34 - Quiz

Er met de pet
naar gooien.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 35 - Quiz

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 36 - Quiz

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 37 - Quiz

Zo rood als een tomaat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 38 - Quiz

Je hoort de bomen
fluisteren
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 39 - Quiz

Het hart op de
tong dragen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 40 - Quiz

zo blauw als de lucht
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 41 - Quiz

zo rood als wijn
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 42 - Quiz

Een zwijnenstal
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 43 - Quiz

Een deken van sneeuw
bedekt de straat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 44 - Quiz

Opdracht:
Werk samen in tweetallen en haal de personificaties uit het gedicht.

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide