Nederlands 16-12-2020 Lock Down

Nederlands 16-12-2020
Aanwezig:
Mo C, Tamas, Celina, Dirk, Samier, Meron, Sebastian

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands 16-12-2020
Aanwezig:
Mo C, Tamas, Celina, Dirk, Samier, Meron, Sebastian

Slide 1 - Slide

Nederlands 16-12-2020

Slide 2 - Slide

Dus!
De persoonsvorm vind je door:
De zin vragend te maken 
De zin in een andere tijd te zetten 
meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!!!!

Werkwoord?
= een 'doe' woord
Lopen, rennen, fietsen, huilen, eten, lachen

Slide 4 - Slide

noem werkwoorden

Slide 5 - Mind map

Hoe zat het ook alweer?
De persoonsvorm vind je door:
De zin vragend te maken 
De zin in een andere tijd te zetten 
meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 6 - Slide

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quiz

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 11 - Quiz

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?

Slide 12 - Open question

Pas de tijdsproef toe in de volgende zin:
Op vrijdag ga ik altijd naar de bioscoop.

Slide 13 - Open question

Pas de tijdsproef toe in de volgende zin:
De docent zal deze vraag uitleggen.

Slide 14 - Open question

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 21 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 22 - Open question

Nederlands 16-12-2020
Maken:
Ga naar Teams
Open teams lj 4 Ne-Re-Eng
Ga naar bestanden en open Via-vervolg Nederlands Deel A
Ga naar blz. 215
Maak opdracht 3, 4 en 5
Schrijf de opdrachten op in WORD en mail deze met mij. 
Vandaag voor 17.00 uur inleveren.

Slide 23 - Slide