2TL le 27 novembre

Vertaal: Tu fais du sport?
A
Jij doet aan sport.
B
Hij doet aan sport.
C
Doet hij aan sport?
D
Doe jij aan sport?
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Vertaal: Tu fais du sport?
A
Jij doet aan sport.
B
Hij doet aan sport.
C
Doet hij aan sport?
D
Doe jij aan sport?

Slide 1 - Quiz

Vertaal: Je m'entraîne quatre fois par semaine.
A
Ik train 2 keer per week.
B
Ik train 4 keer per week.
C
Jij traint 2 keer per week.
D
Jij traint 4 keer per week.

Slide 2 - Quiz

Vertaal: Je ne mange pas beaucoup de fruits.
A
Ik eet niet veel fruit.
B
Ik eet veel fruit.
C
Jij eet niet veel fruit.
D
Jij eet veel fruit.

Slide 3 - Quiz

Vertaal: Elle est en forme.
A
Hij is in vorm.
B
Ik ben in vorm.
C
Jij bent in vorm.
D
Zij is in vorm.

Slide 4 - Quiz

Vertaal: Tu manges bien?
A
Eet hij goed?
B
Drinkt hij goed?
C
Eet jij goed?
D
Drink jij goed?

Slide 5 - Quiz

Vertaal: Oui, je fais du jogging.
A
Ja, ik doe aan sport.
B
Nee, ik doe niet aan sport.
C
Ja, ik doe aan hardlopen.
D
Nee, ik doe niet aan hardlopen.

Slide 6 - Quiz

Vertaal: Qu'est- ce que ça veut dire?
A
Wat ga jij doen?
B
Wie wil iets zeggen?
C
Hoe gaat het ermee?
D
Wat betekent dat?

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Link

Grammaire C oefenen
Op de volgende slide ga je naar een webpagina met oefeningen. Daarvan maak je oefening 1 en 2
Zo oefen je goed voor het s.o.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

La santé (gezondheid)
Op de volgende slide vind je een Frans kinderliedje over gezond en ziek zijn. Bij het liedje zijn vragen die de docent uitdeelt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide