H2 Formuleren

H2 Formuleren
Foutieve samentrekking
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H2 Formuleren
Foutieve samentrekking

Slide 1 - Slide

Doelen
Aan het eind van deze les:
  • weet je weer wat een foutieve samentrekking is
  • kun je een foutieve samentrekking verbeteren

Taaldoel:
- Je kunt jouw antwoorden formuleren in volledige en goedlopende zinnen
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken

Slide 2 - Slide

Ik weet wat een foutieve samentrekking is
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Wat is een samentrekking?
Maak oefening 1 op blz. 79
timer
3:00
Een samentrekking is een zin waarin een woord of een woorddeel wordt weggelaten uit een zinsdeel (of woordgroep), omdat hetzelfde woord al eens in de zin voorkomt. Het deel wat wordt weggelaten zorgt er dan voor dat de zin korter wordt, en dus wordt samengetrokken.
Er kunnen ook meerdere woorden of woorddelen worden samengetrokken. Hierdoor valt de herhaling weg en kun je op een kortere manier de zin maken.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Theorie
Samentrekking
als in een samengestelde zin - een zin met meerdere pv's - dezelfde woorden twee keer voorkomen, kun je die woorden meestal de tweede keer weglaten.

Slide 6 - Slide

Theorie
Voorwaarden voor weglaten
De woorden moeten

1. Dezelfde grammaticale functie hebben (ow, lvw, mvw. vw, enz.)
2. Dezelfde betekenis hebben
3. Hetzelfde getal hebben (enkelvoud/meervoud)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Deze film kreeg een internationale prijs en heb ik vandaag in de bioscoop gezien.
A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 9 - Quiz

Wij bieden u een baan aan en hopen u volgende week te zien.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 10 - Quiz

De conciërge zet de kratten frisdrank in het magazijn en daarna de vaatwasser uit.
A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 11 - Quiz

Liesbeth is keepster en veel te vinden op het trainingsveld.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.

Wij bieden u een baan aan en hopen u volgende week te zien.


A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 12 - Quiz

Mijn neven en nichten krijgen wel tien cadeautjes met kerst, maar ik slechts eentje.























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 13 - Quiz

Doelen
Aan het eind van deze les:
  • weet je wat een foutieve samentrekking is
  • kun je een foutieve samentrekking verbeteren

Taaldoel:
 - Je kunt jouw antwoorden formuleren in volledige en goedlopende zinnen
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt op een leesteken

Slide 14 - Slide

Aan het werk 
Oefenen in NNOnline. De leerroutes staan uit. Maak wat voor jou belangrijk is om mee te oefenen voor de toets. 

20 min in stilte

Is dit easy voor je? Oefen dan met woordenschat!

Slide 15 - Slide

Veel sporters vonden het benauwd in de sporthal en wilden enkele deuren openzetten.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 16 - Quiz

De ouders worden ingelicht over de werkweek en de docent over de begeleiding.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 17 - Quiz

Deze literaire thriller is spannender dan de detectives.
A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 18 - Quiz

H3 Formuleren 

Fouten met verwijswoorden

Slide 19 - Slide

1. Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 20 - Open question

1. Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 21 - Open question

Lesdoel: 
Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren, want ik ken de regels die horen bij het gebruik van verwijswoorden.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Fouten met verwijswoorden
1. Onjuist verwijzen
Je gebruikt het verkeerde verwijswoord om naar een ander woord (of een woordgroep) in de zin te verwijzen --> het antecedent 

2. Onduidelijk verwijzen
Het gebruikte verwijswoord kan naar meerdere woorden of woordgroepen in de zin verwijzen of het verwijswoord verwijst naar iets wat niet in de tekst staat.

Slide 25 - Slide

Onjuist verwijzen 
De-woorden: die en deze
Het-woorden: dit en dat 

Hen: als het verwijswoord lv is, na een vz
Hun: als het verwijswoord mv is en er geen vz voor staat + nooit ow


Slide 26 - Slide

Onjuist verwijzen 
dat: het-woord
wat: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord, hele zin of een deel van een zin 

aan wie: personen 
waaraan: zaken + dingen 

Slide 27 - Slide

Onduidelijk verwijzen 
- Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat niet in de tekst staat. De zin is dan incorrect. 
- Soms ontstaat onduidelijkheid doordat er meer dan één antecedent mogelijk is. 

Er is een groot tekort aan donororganen, terwijl iedereen het kan doen. 



Slide 28 - Slide

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 29 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 30 - Quiz

Goed of fout? Leg uit.
De mentoren overhandigden hun aan het eind van het jaar de rapporten.

Slide 31 - Open question

Vul in: 'dat' of 'wat'.
Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, … veel blikschade opleverde.

Slide 32 - Open question

En nu aan de slag
Oefenen in NNOnline. De leerroutes staan uit. Maak wat voor jou belangrijk is om mee te oefenen voor de toets.



15 min in stilte

Is dit easy voor je? Oefen dan met woordenschat!


Slide 33 - Slide

Ik heb het lesdoel bereikt: ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren
A
Juist
B
Onjuist
C
Mwah

Slide 34 - Quiz