Quiz tot nu toe

Quiz tot nu toe
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz tot nu toe

Slide 1 - Slide

Wat is het doel van begrijpend lezen?
A
Informatie begrijpen en interpreteren
B
Alle woorden leren uit het boek
C
Snel lezen zonder nadenken
D
Tekst letterlijk onthouden

Slide 2 - Quiz

Wat is een belangrijke vaardigheid?
A
Samenvatten van de tekst
B
De tekst negeren
C
De tekst overschrijven
D
Willekeurige woorden onderstrepen

Slide 3 - Quiz

Ik eet geen vlees, toch lijkt het mij wel heel lekker.
Wat voor een soort signaalwoord is TOCH?
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Volgorde
D
Tijdaangevend

Slide 4 - Quiz

Mijn zusje vindt een pretpark niet leuk, omdat ze nergens in durft.
Wat voor een soort signaalwoord is OMDAT?
A
Conclusie
B
Reden / verklaring
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 5 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen volgorde aan?
A
Dan
B
Vervolgens
C
Ten slotte
D
Zoals

Slide 6 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 7 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 8 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
winkel
B
supermarkt
C
lidl
D
aanbieding

Slide 9 - Quiz

Juiste spelling van dit ww in de vt?
Piet en Jan (fietsen) naar huis.
A
Fietste
B
Fietsten
C
Fietsde
D
Fietsden

Slide 10 - Quiz

citeren
A
de betekenis opschrijven
B
iets aanduiden
C
zeggen dat je het er mee eens of oneens bent
D
letterlijk herhalen wat iemand gezegd of geschreven heeft

Slide 11 - Quiz

hoofdgedachte
A
een goede kernzin
B
samenvatting in een zin
C
de laatste zin van de tekst
D
in één goede zin waar de hele tekst over gaat

Slide 12 - Quiz

Uit welke taal komt het volgende woord: bureau
A
Duits
B
Engels
C
Frans
D
Spaans

Slide 13 - Quiz

In de tekst van een zakelijke e-mail gebruik je geen alinea’s.
A
Waar: je schrijft alles achter elkaar zonder witregels.
B
Niet waar: je gebruikt 3 alinea’s: inleiding , kern en een afsluiting.
C
Niet waar: je gebruikt 2 alinea's: inleiding en kern

Slide 14 - Quiz

2. Waar kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 15 - Quiz

In een zakelijke e-mail
gebruik je formele taal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

In een persoonlijke e-mail
gebruik je informele taal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord!
A
de stenen muur
B
de stene muur

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

een ..... horloge
A
goud
B
goude
C
gouden

Slide 19 - Quiz

objectief
A
gebaseerd op feiten zonder eigen mening
B
gebaseerd op je eigen ideeën
C
gebaseerd op jouw persoonlijke voorkeur
D
gebaseerd op jouw eigen mening

Slide 20 - Quiz

figuurlijk
A
met beeldspraak
B
met een abstract figuur
C
met formeel taalgebruik
D
met informeel taalgebruik

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij (timen - tt)
A
time
B
timt
C
timetet
D
timet

Slide 22 - Quiz

letterlijk
A
met heel veel letters
B
je eigen mening
C
figuurlijk
D
helemaal en precies zoals het is geschreven

Slide 23 - Quiz

Wat zijn leenwoorden?
A
Woorden die we tijdelijk gebruiken in de Nederlandse taal.
B
Woorden die uit het oud-Nederlands komen.
C
Woorden uit het Engels die we in het Nederlands ook gebruiken.
D
Woorden die we uit een andere taal hebben overgenomen.

Slide 24 - Quiz

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 25 - Quiz

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 26 - Quiz

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 27 - Quiz

Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 28 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het werkwoordelijk gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 29 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 30 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 31 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Hulpwerkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 32 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Zelfstandig werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 33 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 34 - Quiz

Welke samengestelde zin is correct?
A
De mensen zijn moe, omdat ze te hard hebben gewerkt.
B
De mensen zijn moe, omdat ze hebben te hard gewerkt.

Slide 35 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (lw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 36 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 37 - Quiz

Tekstdoelen

Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 38 - Quiz

Tekstdoelen

Een menukaart heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 39 - Quiz

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Activerende tekst

Slide 40 - Quiz