13-05 t/m 20-05 3HAVO Duits

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Programm

Rückblick

• Grammatik
  

Korrigieren

• alle Aufgaben korrigieren der Schritten 31 + 32 + 33
  

Schritt 34

• Redemittel
  
• Aufgaben

Rückblick

Grammatik

de 1e naamval (Nominativ) & ein-Gruppe

1. Wie viel hat (jouw) Bruder ausgegeben?

2. (mijn) Mutter hat uns gebracht.

3. Hat (onze) Lehrerin gut erklärt?

5. Hat (haar) Mann den Brief geschrieben?

6. Wo sind (zijn) Freunde geblieben?

8. Wann ist (jouw) Opa eigentlich hier?

de 4e naamval (Akkusativ) & ein-Gruppe-> Schritt 32       S. 112 - 115

1. (jouw) Bruder hat (mijn) Geld ausgegeben.

3. Hat (onze) Lehrerin (de) Aufgabe gut erklärt?

4. (het) Buch (voor uw) Tochter ist sehr spannend.

Kontrolle

In Teams bei -bestanden- findet ihr die Aufgaben

Opdrachten Schritt 32: Aufgabe 2, Aufgabe 5, Aufgabe 8

Opdrachten Schritt 33: Alle Aufgaben-> Hörübungen

Schritt 34 Redemittel S. 127

NL	deutsche Frage	deutsche Antwort
Gaat het goed?	Wie geht es?	mir, gut/schlecht

Je moet van het duitse Antwort dus altijd nog een goede lopende zin maken

Beispiel

Frage

Mit wem feiert ihr Ostern? (Met wie vieren jullie Pasen?)

Hilfswörter für die Antwort

mit unserer Familie 

Antwort

Wir feiern Ostern mit unserer Familie

Om een zin te maken heb je altijd een persoonsvorm nodig. Dit is natuurlijk een vervoegd werkwoord. Kijk in je antwoord dus naar welk werkwoord in de vraag vervoegd is, in dit specifieke geval feiern. Gebruik de juiste vervoeging van dit werkwoord altijd in jouw antwoord op de vraag!

Aufgaben Schritt 34 ab Seite 126

Aufgabe 3

Aufgabe 4

Aufgabe 5

Aufgabe 7

Aufgabe 9