Thema 3 hulpwerkwoorden, herhaling

Thema 3 hulpwerkwoorden, herhaling
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Thema 3 hulpwerkwoorden, herhaling

Slide 1 - Slide

Wat doen we vandaag?
- woorden oefenen
- herhalen persoonlijk voornaamwoord (ik, hij, me, hem, etc.)
- herhalen er + telwoord.
- herhalen verwijswoord (hij/het/ze)
- herhalen modale werkwoorden (zullen, mogen, kunnen, etc.)
- oefenen met ie- en ei klank

Slide 2 - Slide

Welk woord hoort er niet bij?
1. de broer - de grootmoeder - de neef - de vader

2. wat leuk! - wat gezellig! - wat erg! - wat mooi!

3. gefeliciteerd - jarig - cadeau - gecondoleerd

4. Prinsjesdag - Koningsdag - Pinksteren - Kerst

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Weersverwachting
Goed smeren, water drinken en plaknachten. Dit weekend kan de temperatuur stijgen naar een tropische 30 of 31 graden. Ook na het weekend blijft het heel warm en is er op sommige plekken kans op een hittegolf.

Perfecte dagen om bijvoorbeeld naar het strand te gaan, maar smeer je goed in!

Slide 5 - Slide

Nodig iemand uit om morgen naar het zwembad te gaan.

Slide 6 - Open question

Oefening
Maak oefening 29 op bladzijde 96.

Slide 7 - Slide

Opmaat: persoonlijk voornaamwoorden
1. Onderwerp (subject): ik, hij, zij, wij
2. bezit (possessief): mijn, zijn, haar, ons/onze
3. voorwerp (object): me, hem, haar, hun/hen
4. na een voorzetsel (prepositie): me/mij, hem, haar, ze/hen 



Slide 8 - Slide

........ heeft een nieuwe jas.
A
hem
B
hij

Slide 9 - Quiz

De jas is van .....
A
hem
B
hij

Slide 10 - Quiz

Zie je die vrouw? Ja, ik zie .....
A
zij
B
haar

Slide 11 - Quiz

Van wie zijn die schoenen? Die zijn van ......
A
ze
B
hun

Slide 12 - Quiz

....... heeft een nieuwe pantalon.
A
zij
B
haar

Slide 13 - Quiz

Dat is ...... pantalon.
A
zij
B
haar

Slide 14 - Quiz

Ik heb de buren gezien. Hier zijn .........
A
hem
B
ze

Slide 15 - Quiz

Ik woon op nummer 16. Zij wonen op nummer 14. Dat zijn ........... buren.

Slide 16 - Open question

Wat is zijn naam? Vraag het aan .........
A
hij
B
hem

Slide 17 - Quiz

Oefening
Meer dan 3 fouten?
Maak oefening 33 en 34 op bladzijde 316

3 fouten of minder?
Maak oefening 34 op bladzijde 316

Klaar? Verder met huiswerk voor woensdag: Nieuwsbegrip.

Slide 18 - Slide

er + telwoord
Maak een zin met er + telwoord.

Moeilijk? Maak oefening 43 op bladzijde 328

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Verwijswoorden
Hier is de blauwe broek. Hij is mooi! (object)
Wil je hem passen (subject)

Hier is het nieuwe vest. Het is groen. 

Deze sneakers zijn wit. Ze zijn nieuw. 
We moeten ze poetsen. 

Slide 22 - Slide

Dit is mijn nieuwe blouse. .......... is nieuw
A
Hij
B
hem

Slide 23 - Quiz

Ik heb een T-shirt gekocht. ........ is wit.
A
Hij
B
Het

Slide 24 - Quiz

Ik heb nieuwe schoenen. ....... zijn bruin.
A
Hij
B
Ze

Slide 25 - Quiz

Waar is je nieuwe jas? ........ is hier.
A
hij
B
hem

Slide 26 - Quiz

Zijn die laarzen nieuw? ............ zijn mooi!
A
Ze
B
het

Slide 27 - Quiz

oefening
meer dan 1 vraag fout?
Maak oefening 35 op bladzijde 318

1 of 0 vragen fout?
Maak extra oefenen van thema 3

Slide 28 - Slide

adjectief
Maak oefening 37 op bladzijde 320

Slide 29 - Slide